Vooreerst moet ik
een mea culpa uitspreken. In 2011 schreef ik een stukje op mijn blog waarin ik
mijn beginnende bewondering voor Wannes Cappelle aanvulde met een oproep die je
ook als opbouwende kritiek kon beschouwen. Ik vroeg aan Wannes om niet langer Willem
Vermandere te zijn. Bram Vermeulen, die moest zijn referentie worden. Niet in
het Wevelgems, maar in het Nederlands.
Ik had het fout.
Wannes is geen Willem meer, hij werd niet Bram, maar hij is Wannes. En
wereldberoemd.
Wannes was gisteren
weer eens te gast in zijn Wevelgem – in het cultuurcenturm op ca. 250 meter van
zijn geboortehuis in de Hoogstraat. De straat die lang voor hij werd geboren
het terrein was van de Wevelgemse botenkopers: mercantiele vlasverkopers
die met hun witte schorte over de halfopen deur van hun pedeir leunden.
De straat van Arrie.
Arrie is Henri
Minne. De oervlasser van Wevelgem die destijds werd vereeuwigd in een beeld in
het Vlasmuseum in Kortrijk. Die eeuwigheid haalde Henri echter niet, want het Vlasmuseum is verdwenen en Texture kwam in de plaats. Maar Henri leeft voor eeuwig en veel
schoner verder in het lied van Wannes, die als zevenjarige jongen dagelijks bij
de zeventigjarige Henri aanklopte en met hem gesprekken over het leven voerde. Menten
voor den asem.
Henri kruiste ook
heel even mijn leven en ik gaf hem ook een heel klein stukje eeuwigheid.
Toen we in het begin van de jaren '90 net in een
oud botenkopershuis waren komen wonen, op de kop van de Hoogstraat, klopte
Henri bij ons aan. Of hij eens mocht binnenkomen? Hij maakte een praatje, wou
weten wie we waren, wou vertellen wie hij was. Hij liet bewondering en verbazing
achter toen hij weer vertrok. Hij kwam geen tweede keer meer langs, zijn asem
was kort daarna helemaal op.
Vele jaren later
schreef ik ‘De Oversteek’, een roman die begint bij de Wevelgemse vlassers
langs de Leie. Het hoofdpersonage heet Aloïs. ‘De oversteek’ in het boek is die van de landverhuizers
van het begin van de twintigste eeuw. De mythische grootoom uit mijn kindertijd
claimde de naam van mijn hoofdpersonage. Nonklaalwis van Amerika. Maar de
vlassersjongen moest ook een familienaam
hebben en ik twijfelde niet. Minne, naar de Wevelgemse oervlasser. Minne in Wevelgem,
Miner in Amerika. Want Minne klinkt niet in het Engels net zoals keukenkast
niet klinkt in het Antwerps.
In 2014 schreef ik
op vraag van de culturele raad een toneeltekst over de eerste maanden van Wereldoorlog
I in Wevelgem. Ik kreeg inzicht in het oorlogsdagboek van Felix Vervenne (kijk:
die woonde ook in de Hoogstraat, vijftig meter van het huis waar Henri later
kwam wonen). Maar er werd me ook een toneeltekst in de handen geduwd – ‘misschien
kun je hier ook iets mee doen’. ‘Kerstnovelle van een vlasser’, stond er op de
kaft van de gestencilde brochure. Die vlasser was Henri Minne en ik verwerkte
zijn tekst in de eerste scène van de toneeltekst. Zijn kerstnovelle kreeg als
titel ‘Kroonprins van Oostenrijk’. Het was niet makkelijk om in de wat
statische tekst van Henri wat meer leven te krijgen, maar … ‘als ’t vlas gaat,
alles gaat’.
De gevleugelde woorden
brengen mij naar een derde stukje Henri. Vorig jaar herwerkte ik op vraag van
heemkring Wibilinga een historische toneeltekst van uitvinder en vlastheoreticus
Constant Vansteenkiste tot een speelbare historische evocatie. Ik moest ook die
tekst nogal grondig updaten, al bleef de titel: ‘De sobere avonturen van een
bale vlas’. Ik ga het niet hebben over
het vlas. Ook niet over de familieband van Constant Vansteenkiste en Henri Minne en
dat ze zowat in elkaars huis zijn gaan wonen. Het is allemaal maar een grote omweg om mijn
anachronistische zin uit de toneeltekst te kunnen citeren. Er is in de scène alweer
een rumoerige discussie tussen de vlasverkopers aan de gang. De vlaswerkers, verkopers
en voerders krijgen het met elkaar aan de stok en hekelen de wantoestanden en
omkooppraktijken in de vlaskommerce in het begin van de twintigste eeuw. Het illustere
hoofdpersonage Vlasmans maakt een einde aan het geruzie op straat. ‘Het is
wreed om te zeggen, maar die jongen van Cappelles in de Hoogweg heeft gelijk: ‘Waarom
doet de botenkoper kommerce in het vlas? Voor ’t geld, alleen maar voor stif
veel geld!’
Geld en Arrie: Wannes
zong beide nummers op het podium van cultuurcentrum Guldenberg. In ’t Wevelgems
van de Hoogweg.