Pagina's

dinsdag 27 oktober 2015

Gein van Hein

Eigenlijk zou ik boos op hem moeten zijn. Veel rancune voelen. Nooit over mijn ergernis heen raken. 

Toen we op de lagere middelbare school zaten, bekleedden we dezelfde positie als voetballer. We waren allebei leider van de verdediging. Libero. We wezen de vrijstaande mannen aan, dekten de zones af, gaven aanwijzingen aan de aanvallers voor ons, zetten de buitenspelval op. Maar toen er een schoolteam moest worden samengesteld, koos de schoolcoach steevast voor Hein. Ik kon niet tegen hem optornen.

En ook niet tegen die vier andere libero’s die toen op het Sint-Pauluscollege zaten. Op onze school zaten leerlingen van RC Lauwe, SV Wevelgem, SK Gullegem, SV Moorsele, WS Lauwe en RC Bissegem. En al de libero’s van die ploegen waren beter dan ik. Ik nam met een brede glimlach mijn plaats ver naast de bank in. Eerst zij, dan ik. Van al die libero's was ik de laatste man.
Maar ook die andere libero’s gaf Hein (White Star Lauwe) het nakijken. Hij was de patron van de ploeg. Hein ging prompt centraal in de achterlinie staan, hield alle aanvallen van de andere ploegen af en zette de eigen aanval op. Ons schoolteam won nogal wat matchen en dat was niet alleen Heins verdienste. Er zat een toekomstige Rode Duivel in het team. Lorenzo was niet zo charismatisch en dominant op het veld. Maar hij was wel de betere voetballer. Links achteraan maakte Rudy het gouden trio rond. Ook hij kwam later aan de bak in de eerste klasse - bij KV Kortrijk, SV Waregem, Seraing en  Sint-Truiden. 
Drie toppers die op hun zestiende al in het eerste elftal van White Star Lauwe – ooit Klein Anderlecht – speelden. En zij waren niet eens de allerbesten. Vooraan in de spits stond Bart Maes. Nooit van gehoord? Maeske was zestien toen hij met Club Brugge mee op voetbalstage ging naar Japan. Jan Ceulemans was onder de indruk: het grootste talent dat hij ooit op een Belgisch voetbalveld zag, orakelde Caje. Hij zal gelijk hebben gehad. En toch verdween Bart in de anonimiteit. Geen idee of hij na de beloftenploeg van Club Brugge nog ergens aan spelen toe kwam.

Wat ik me herinner van Hein… 
Je zou het hem nu niet meer nageven, maar Hein was ontzettend snel. De sportleraar van toen – Tarzan heette hij en toen Hein vorig jaar als ereburger van Menen werd ingehaald, stond hij op de eerste rij te pronken toen Hein hem de beste leraar die hij ooit had, noemde – was nogal een atletiekfan en Hein schitterde op het gravel van de atletiekpiste van de school. Ik denk niet dat er hem iemand kon kloppen op de 100 meter sprint. De 100 meter sprint! Hein Vanhaezebrouck!
Hein was ook een groot supporter, hij droeg in de winter nogal opzichtig een sjaal en een muts van zijn favoriete voetbalclub. Alleen ben ik in de loop der jaren vergeten welke kleuren die sjaal had. Ik twijfel tussen blauw-zwart of paars-wit. Ach, het is een detail – een ploeg is een ploeg. Hetzelfde probleem heb ik met Lorenzo. Ook hij was in die middelbare school fan van een van de twee clubs. In zijn actieve voetbalcarrière bevestigde hij mijn twijfel door om beurt bij elk van de twee genoemde ploegen te gaan spelen.
Hein bracht het niet tot in het Jan Breydel- of het Constant Vandenstockstadion. Hij leidde de verdediging van KV Kortrijk, van Sporting Lokeren en van Racing Harelbeke in de topjaren waarin die ploeg vlotjes in eerste klasse meedraaide. 
En dan werd Hein trainer. Uiteraard eerst bij KV Kortrijk, een half seizoen onbegrepen bij Racing Genk, dan weer KV Kortrijk. Vorig jaar maakte hij zich onsterfelijk bij AA Gent. 
Hij ziet er een beetje als een buffalo uit, vind ik. Maar ik ben trots als ik Jan Mulder, Johan Boskamp en Marc Degryse de loftrompet hoor blazen over Vanhaezebrouck. Ik ben trots als ik Hein in Valencia zijn dappere Gentenaren aanwijzingen zie geven. Van niets of niemand onder de indruk. Hij maakte zelf indruk op de Spanjaarden langs het veld en op de Europeanen voor hun televisie. Neen, deze trainer speelde niet eerder bij Anderlecht. Hij speelde ook niet voor het nationale voetbalelftal. Wel voor White Star Lauwe  en voor het schoolteam waarin ik ver naast de bank zat.

Natuurlijk blijft hij geen trainer van AA Gent, weet Filip Joos. Het is alleen nog wachten op een telefoontje van een échte topploeg, zegt Peter Vandenbemt. Anderlecht is achter de schermen al aan het hengelen. Marc Wilmots kan zich geen misstappen veroorloven want Hein weet nu al hoe hij het verzameld Belgisch voetbaltalent zou aanpakken en beter zou doen spelen. Hazard en Debruyne in dezelfde ploeg? Hein schaft es.
Maar ook Engeland en Nederland lonken. Natuurlijk lonkt Nederland. Wat ik me van Hein-de-schoolvoetballer nog herinner: hij gaf altijd aanwijzingen. Arm ver vooruit, uitgestoken hand, gestrekte vinger. Dáár moet je zijn. Dié man moet je pakken. Dáár komt mijn voorzet. Iedereen weet aan wie de Hollanders denken als ze een wijzende voetballer op het veld zien. 
Toch maar niet beginnen roken, Hein.

De pretoogjes van Hein als hij geamuseerd een vlijtige voetbalreporter van repliek dient. Hij had ze toen ook al… 
Na de lagere middelbare school ging ik net als hij naar een school in Kortrijk. Een grote school en ook een hoge school - dat laatste blijft niet duren. Omdat we discipelen van Tarzan waren, werden we door een sportleraar die om een door mij nooit achterhaalde reden Madeleine werd genoemd als topatleten beschouwd. Voor mezelf was dat veel te veel eer, maar Rudy en Hein deden hun titel al snel alle eer aan. Naast atletiek en krachtbal was handbal de derde favoriete sport van mijnheer Tarzan. Ons schoolteam – weer keek ik toe, ver naast de bank gezeten – won de toen prestigieuze Kardinaalsbeker tegen scholieren die doorgaans een jaar ouder waren dan die van onze ploeg – wij hádden maar tot het derde jaar. Tijdens de eerste sportles in de nieuwe school in Kortrijk leerde de nieuwe sportleraar ons de basisregels van het handbal. Hij schreeuwde altijd zo! Hoe we een aanval moesten opzetten. Zij – die van Kortrijk – keken en luisterden met open mond, maar wij – die van Tarzan – konden een glimlach niet inhouden. Wij wisten en konden veel beter.
De pretoogjes van Hein waren wat te opvallend. Te grijnzend. Te geamuseerd. De sportleraar voelde zich uitgedaagd en schreeuwde Rudy en Hein naar voor. ‘Toon het ons maar eens als je denkt dat jullie het beter kunnen! Probeer maar eens zo’n pas aan elkaar te geven! En weet je wat!? Ik ga zelf in het doel staan! Dan gaan we wel eens zien of het jullie lukt een ordentelijke aanval op te zetten! En of je in het doel kunt werpen! Probeer maar eens! En stop met grijnzen!’
Hij ging in doel staan. Hein en Rudy namen hun posities in. Die van Kortrijk keken gefascineerd toe – dat zouden ze later in hun Guldensporenstadion nog vaker doen. 
Een snellere en snedigere handbalaanval heeft niemand ooit gezien. Hein naar Rudy, de korte sprint, Rudy weer naar Hein, de sprong, de worp, de bal zoefde door de ruimte…
Neen, het werd geen doelpunt. Heins worp spatte te pletter op het doelhout, de goal trilde even en viel toen tegen de muur achterover. Pas nu zag mijnheer Madeleine wat er was gebeurd. De bal had hij niet gezien. Dat zijn goal achter hem in de prak lag, wel. En de pretoogjes van Hein natuurlijk.
De volgende les was er coopertest.



woensdag 23 september 2015

Perez de Cuellar

Bijna een kwarteeuw geleden lag al mijn hoop in de handen van secretaris-generaal Perez de Cuellar van de Verenigde Naties. Hij alleen was toen nog in staat om mijn verbittering om het nakende einde van de wereld te laten verdwijnen. De bommen van Bush lagen klaar om Irak van de wereldkaart te vegen. Maar Saddam stelde zijn scuds op scherp zodat hij tijdens zijn verzinken in het zand nog snel Israël en de rest van  de wereld mee naar de verdommenis kon helpen.
En ik? Ik bleef maar schuren en schilderen.

Er was een ultimatum. Volgens resolutie 660 van de Veiligheidsraad moest Irak zich voor 15 januari 1991 onvoorwaardelijk uit Koeweit terugtrekken. Als dat niet gebeurde, zou de internationale coalitie de oorlog tegen het ongehoorzame land inzetten. Saddam Hoessein wreef zich in de handen en streek vaderlijk door de haren van gegijzelde jongetjes in Koeweit. Nog even en de wereld zou kennismaken met zijn vreselijke massavernietigingswapens. Ali Chemicali zou zijn giftige dampen over de hele wereld laten neerstrijken. Meer dan 1 miljoen Iraakse soldaten stond klaar om de Westerse coailtie in de pan te hakken. Mosterdgas, antrax, waterstofcyanide en andere bacteriële giffen zouden de soldaten van de coalitie aan een vreselijke dood toen sterven. Eenmaal de soldaten overwonnen, hield niets nog de bloeddorstige Iraakse soldaten tegen om de hele Arabische wereld te veroveren en in één en dezelfde tijd Europa onder de voet te lopen. De Derde Wereldoorlog zou een korte oorlog zijn.

Ik volgde de berichtgeving op de voet in die winter van 1991. Ik hoopte dat de zoveelste bemiddelingspoging van Perez de Cuellar de onverbiddelijke Hoessein alsnog zou bekeren. Dat een nieuw dreigement uit Amerika Hoessein en de zijnen op andere gedachten zou brengen. Dat de vreselijke generaal Norman Schwarzkopf de Iraakse soldaten schrik zou inboezemen. Dat de Amerikaanse precisiebommen Hoessein uit zijn paleisbunker zouden slingeren. Dat de dreiging van Belgische F16’s de paniek in het Midden-Oosten zou doen inslaan. Dat Gorbatsjov het zou oplossen, de paus, Bono of Wilfried Martens. Ik hoorde hen allen vredesboodschappen en verzoeningspogingen naar voor brengen. 

Urenlang was ik in januari 1991 aan het werk om de oude slaapkamer met de charmante ingebouwde kasten om te toveren tot een vrolijke kinderkamer. Ik had ook een ultimatum. Midden april zou de baby er zijn. Ik moest voortmaken. De brander die de oude verflagen van de houten kast moest helpen verdwijnen, was mijn hoogsteigen Scud-raket. Tegen beter weten in. Ik maakte de vlam groter telkens als een nieuw extra-journaal verslag uitbracht van een zoveelste falen van een zoveelste bemiddelingspoging. De brander werd een vernietigingswapen toen op 15 januari het ultimatum verstreek. En het trilde in mijn handen toen op 17 januari de luchtaanvallen werden aangekondigd. Ik zette mijn wapen af en ging beneden naar CNN kijken. Naar Operatie Desert Storm. Werken aan een kinderkamer was ineens zo wezenloos. Intriest en dom. Ik hoopte op een mooie wereld. En dan kreeg ik dit.

Alles kwam goed toen zoals alles altijd goed komt. Zo’n zeven weken volgde ik elke avond het verloop van de oorlog terwijl ik me krampachtig verdedigde met mijn brander, mijn spatel, mijn schuurmachine en mijn schuurpapier. De angst dat mijn dochter nooit levenslicht zou zien, was groot. Maar ik gaf niet op. De kast was volkomen krasvrij en gladgestreken toen president Bush op 27 februari het staakt-het-vuren afkondigde en met lieflijke pastelkleuren geverfd toen mijn dochter die een zoon bleek te zijn werd geboren. In een wereld vol kleur, vrede en vertrouwen.
Sinds gisteren is de kamer leeg. Mijn zoon ging een paar straten verder wonen met zijn Aude. Hier zitten we nu met die vrolijke kleuren (en die posters van Avril Lavigne en Blink 182 en The Offspring en die affiches van Groezrock en Graspop en als je 't mij vraagt Chiro).
Deze bom valt minstens even hard als die op 17 januari in Bagdad.

https://www.youtube.com/watch?v=2cMPj58Vrp8


dinsdag 14 april 2015

Nooit over jezelf

‘Waarom schrijf je niet eens een boek voor volwassenen?’ vragen vrienden me soms. ‘Misschien, ooit,’  zeg ik dan. ‘Maar eerst wil ik een boek voor jonge kinderen schrijven. Dat lijkt me veel moeilijker’.
Voortaan heb ik een excuus minder om geen boek voor volwassenen te schrijven, want het boek voor kleine kinderen is er. 

Of ik de tekeningen in mijn boeken zelf maak, vragen kinderen me vaak als ik een lezing geef in een lagere school. ‘Neen,’ zeg ik dan, ‘dat doe ik niet en daar mogen jullie erg blij om zijn. Want ik kan niet tekenen. En dus ben ik zelf ook blij dat ik de tekeningen voor mijn eigen boeken niet maak, want dan zouden jullie die niet willen kopen. Wedden dat je het een lelijk boek zou vinden nog voor je een zin hebt gelezen? Om tekeningen voor een boek te maken, moet je heel goed kunnen tekenen. Een echte kunstenaar zijn!’ zeg ik dan.
En nu is er een kinderboek met tekeningen van Ellen Loncke die ik bij voorbaat dus een echte kunstenares noemde. 
Kijk in De plannetjes van papa op bladzijde 71. Kijk naar Siemen. Hoe hij zijn linkerbeen strekt en straks zijn voet zal laten neerploffen. En naar dat ene kleine puntje dat zijn rechteroog voorstelt. Hoe woest die blik, hoe geïrriteerd dat gezicht. Hij vindt zijn pa een luierik. Dat zie je zo op zijn gezicht, nog voor je het hem op de volgende bladzijde leest zeggen.  
Dat alles door dat ene puntje. Met een potlood van Caran d’Ache, denk ik. Maar de punt staat precies waar en hoe hij moet staan. Net zo precies, even to the point als de timing tijdens een theatershow van Wouter Deprez. Een flauwe grap wordt hoogstaande humor als je elk woord en elke spatie op het juiste moment laat horen.

Of de boeken die ik schrijf over mezelf gaan, vragen jongeren uit de middelbare school vaak. ‘Neen, dat mag je als schrijver nooit doen,’ zeg ik dan. ‘Iemand die denkt dat zijn eigen leven boeiend genoeg is om er een boek over te schrijven, heeft last van hoogheidswaanzin. Geen enkel leven is boeiend genoeg om er een heel boek aan te wijden. Je kan een prachtig liedje met een schitterende tekst over het leven van Frank Vandenbroucke schrijven, maar geen heel boek. Ik schrijf levensechte verhalen en alles kan ook echt gebeuren. In elk boek zit altijd wel iets van mezelf, maar ik verzin mijn personages en alles wat ze doen.’
Dat probeer ik de scholieren met schrijfgoesting uit te leggen. Dat ze vooral niet te veel over zichzelf moeten willen schrijven.

‘Je hebt gewoon een boek over jezelf geschreven,’ zegt mijn vrouw nadat ze De plannetjes van papa nog eens heeft nagelezen. Ik schrik ervan. Waarom zegt ze dat, want dat wou ik echt niet. Ik verzon maar wat. Mijn prille vaderschap van jaren terug was een inspiratiebron, een aanleiding, maar niet het script voor de verhaaltjes in het boek. 
Ik  spreek wat verbolgen op haar in. ‘Niet waar toch! Ik schreef gewoon vier verhaaltjes over een wat gekke papa en zijn twee zonen. De ene zoon is nogal nuchter en onbezorgd, de andere  piekert meer en heeft last van driftbuien. En ze heten Rindert en Siemen, zo heten die van ons toch niet? En die vader in het verhaal bedenkt dan gekke plannetjes om zijn zonen te helpen als ze een probleem hebben. Echt gek hoor, ronduit stomme dingen! Je houdt het toch niet voor mogelijk wat die man uit zijn botten slaat om zijn jongens iets wijs te maken. Maar hij bedoelt het goed, hij wil hen iets leren. Iets bijbrengen. Hij is vast leraar, denk ik. Alleen…’
Ze laat me niet verder ratelen. ‘Je hebt gewoon een boek over jezelf geschreven…’ lacht ze.

---
De plannetjes van papa is een kinderboek voor jonge lezers vanaf zeven jaar en hun papa’s.
Het verscheen bij De Scriptomanen en is verkrijgbaar in de boekhandel.

Het boek werd voorgesteld tijdens Kinderboekendag op zaterdag 25 april in Standaard Boekhandel Menen en in Standaard Boekhandel Wevelgem.
Op zondag 26 april kon je kennismaken met de plannetjes van papa en de tekeningen van Ellen Loncke tijdens een informele babbel in het Verdip in Wevelgem.



zaterdag 10 januari 2015

Die ochtend in Parijs

Met dit bericht wil ik de heer Filip Rogiers, redacteur van De Standaard en verdienstelijk verhalenverteller, ervan beschuldigen dat hij een boek heeft gelezen. En niet zomaar een boek: het betreft een prentenboek van een westers (meer specifiek: Engels) auteur dat bovendien doorspekt is met humor die je doet nadenken. Een wijs boek dus.

Vanmorgen bladerde ik met meer dan gewone belangstelling snel in het weekendmagazine van De Standaard om het ‘Eerst dit’ (zo heet het editoriaal in dat deel van de krant) te lezen. Ik hou namelijk van editorialen: de auteurs ervan mogen veel meer dan de journalisten van de uitvoerige reportages en nieuwsverslagen hun mening verwoorden in het korte bestek van niets meer dan een goede bladzijde. Van de mening van een eind-, hoofd- of voorwoordredacteur verwacht ik elke keer wel iets. Ik ga ervan uit dat die man of vrouw de hele week met zijn neus in het nieuws zat, alle bijdragen van zijn journalisten doorworsteld en bijgestuurd en besproken en bediscussieerd heeft en daardoor in staat is om een mening te verwoorden die er toe doet. Ook al ben ik het niet eens met die mening: ze helpt mij om wijzer te worden. Beter te begrijpen.

‘Die ochtend stapte in Parijs een jongen van 10 de deur uit om wijzer te worden’. Zo begint Filip Rogiers zijn editoriaal en na die zin hield het lezen bij mij op. Die zin had hij gejat (lees: geparafraseerd, ik overdrijf wel eens) uit een prentenboek dat ik in woord en beeld uit mijn hoofd ken. En in één klap steeg Rogiers in mijn achting. Ik stuurde hem ondertussen een vriendschapsverzoek op Facebook: zo groot is mijn adoratie.

Het hoofdpersonage in dat schitterende prentenboek van John Burningham (uit 1988!) heet Bastiaan Boezeman. In het boek vertrekt deze jongen elke morgen moedig en vol verwachting naar zijn school in de hoop om wijzer te worden. Maar Bastiaan treft het niet: alle rampen des heelals dwarsen zijn weg. De ene dag wordt hij aangevallen door een krokodil die uit de stadssloot kruipt en zijn boekentas wil opknabbelen. Een andere dag moet hij op de vlucht in een boom omdat hij op het pad wordt opgewacht door een leeuw met grote honger. Een derde keer wordt hij op het brugje over de beek in het stadspark verrast door een tsunami die er al was nog voor hij was uitgevonden. Elke morgen haalt hij zich de woede van de vreselijke meester op de hals, die geen excuses aanvaardt als je te laat binnenkomt en ook geen greintje mededogen of zin voor humor heeft. Op tijd zult gij zijn, is zijn credo. Geen excuses. En Bastiaan ondergaat lijdzaam de schrijfstraffen en vertrekt vervolgens elke morgen  nog wat vroeger naar school.
Maar de vierde dag gaat hij dwars het klaslokaal door als hij zijn meester hoog aan het plafond aan een lichtbak ziet hangen, gevangen in de klauwen van een gevaarlijke gorilla die nauwelijks kan wachten om hem te verscheuren. ‘Roep snel de oproerpolitie en de terreurbrigades,’ schreeuwt hij naar zijn afvallige leerling. Maar Bastiaan ziet niet in waarom. Zo snel is hij niet uit zijn lood geslagen. Zo slim is hij wel. Er zijn betere plaatsen om nog wijzer te worden.Bij meesters met nuance en wijsheid.

Wijs zijn. Het is een nobel streven. Je hoeft er niet lang voor naar school te gaan en je mag al eens te laat komen. Je hoeft er niet voor naar de hogeschool of naar de universiteit. Je moet geen intellectueel, ingenieur of filosoof te zijn. Je moet zelfs geen jeugdauteur of editoriaal schrijver te zijn. Slim moet je ook al niet zijn. Maar je moet wel elke morgen blijven opstaan en wijzer willen worden. 
Of een prentenboek lezen.

In mijn beginjaren in de bibliotheek was De jongen die altijd te laat kwam, het prentenboek over Bastiaan Boezeman die elke morgen van huis vertrekt om wijzer te worden, mijn favoriete boek om beginnende lezers tijdens een klasbezoek te introduceren in de wereld van het boek. Ik hoor en zie nog steeds de verontwaardiging op de jonge gezichtjes voor me. Hoe durft die kwalijke meester zo lelijk doen tegen Bastiaan? Die krokodil, leeuw en de orkaan waren er toch echt? Ze stonden op de prenten in het boek en ze hadden het echt op Bastiaans leven gemunt.
Maar het was deel van het leerproces. Van rampen word je sterker. Niemand die je vorige dinsdag had geloofd als je te laat op je werk kwam omdat de doorgang werd belemmerd door twee kalashnikovs en een dode agent op het trottoir. Toch was het zo.
Zo worden we elke dag weer wat wijzer. Elke ochtend opstaan in de weerbarstige beschaving. En die proberen te begrijpen. Wijs proberen te zijn.

Straks komen de nieuwe lezers weer op bezoek en op eigen verzoek zal ik hen weer zelf rondleiden in de bibliotheek. En in de wereld van Bastiaan Boezeman, Filip Rogiers en Charlie Hebdo.
Dat wordt lachen!