Pagina's

maandag 27 februari 2012

Nakende de vijftig

Op zondag 26 februari was er in Cultuurcentrum Guldenberg een viering n.a.v. vijftig jaar Culturele Raad Wevelgem. Acht verdienstelijke Wevelgemnaren kregen de prijs voor cultuurverdienste.
De organisatoren vroegen mij een feestrede te houden en ik ging graag op hun vraag in.
Ik wandelde door mijn leven en bracht een kleine ode aan enkele iconen van de Wevelgemse cultuur. Namen noem ik niet in de tekst, maar wie goed leest herkent zeker 15 vooraanstaande Wevelgemnaren. 
En een Tsjechisch mannenkoor.

Hieronder de tekst van mijn toespraak. Die duurde 15 minuten, het is dus ook een erg lang blogbericht... ;-)

Dames en heren,

Twee weken geleden, op 14 februari, liefdevoller kan het niet, was het mijn verjaardag. Ik werd 48 jaar, een leeftijd die in mijn vriendenkring wordt gekarakteriseerd als ‘nakende de vijftig’, een typering die helemaal anders klinkt als je ze op haar Wevelgems uitspreekt. Het zal je niet verbazen dat in diezelfde vriendenkring een tijd van feesten is aangebroken. Met een zekere regelmaat vertoef ik dezer maanden en jaren op een verjaardagsfeest van weer iemand die zijn of haar halve eeuw wenst te vieren. Wij, die van nakende de vijftig, spreken dan ons medelijden uit met de oud geworden vriend of vriendin, die zich dan op zijn of haar beurt verkneukelt om ons snotneuzenschap.
In mijn leven is de culturele raad er dus altijd geweest. En als ik er de voorbije weken over nadacht, kwam ik tot het inzicht dat hij er ook altijd écht is geweest. De culturele raad van Wevelgem maakt deel uit van mijn leven, zonder dat ik er ooit echt lid van ben geweest. Op een korte periode na, want je kan mijn naam terugvinden op enkele verslagen uit de jaren negentig, toen ik als onafhankelijke aan de ledenlijst was toegevoegd. 

Je ontmoet wel eens mensen die bedenkelijk het hoofd schudden als je vertelt over de culturele raad. Ze associëren zo’n raad met folkloristische dorpspolitiek. Cultuur onder de kerktoren. Misschien is dat ook wel zo. Als wij in Wevelgem 17 woorden op een geel geschilderde deur schrijven, noemen wij dat een ‘gele haiku’. Als we het stelen van een fiets op zo’n olijk versierde deur niet bestempelen als vandalisme, maar als kunstroof, dan kunnen we niet ontkennen dat we een beetje last hebben van zelfoverschatting. Zo wordt een evenementenhal die veel weg heeft van een bedrijfsloods, bij ons een Porseleinhal genoemd.
Mijnheer de voorzitter, mevrouw de schepen, beste bestuursleden, wees gerust. Beschouw het voorgaande als grappig opwarmertje. Als ik zeg dat de culturele raad er voor mij altijd geweest is, ben ik daar vooral blij om. Als hij er niet was geweest, zou men hem hebben uitgevonden. Wat in veel gemeenten overigens het geval is geweest: het decreet op het lokaal en geïntegreerd cultuurbeleid van 2002 verplichtte de Vlaamse gemeenten om culturele adviesorganen op te richten. Bij ons in Wevelgem werkten we al veertig jaar conform de nieuwe regelgeving.

Beste aanwezigen, in wat volgt wandel ik even door mijn persoonlijk lokaal cultureel leven en bots ik op monumenten van de jarige culturele raad. Namen zal ik niet noemen, maar zoals het ook bij een goede sleutelroman het geval is, zal de luisteraar weinig moeite hebben om de juiste man of vrouw op de juiste plaats te zetten. Je herkent hen wel. Deze korte tekst is een kleine hommage aan enkele pioniers, sterkhouders of bezielers van het cultureel leven en/of de culturele raad Wevelgem. Zie er zeker geen vingerwijzing in naar wie straks met de prijzen voor cultuurverdienste gaat lopen. Toen schepen Lobke Maes me vroeg om deze inleiding te verzorgen, heb ik haar nog voor ik toehapte meteen gezegd dat ik niet wou weten wie de prijzen zou krijgen. Het zou mijn tekst onvermijdelijk beïnvloed hebben.

De culturele raad was er al heel vroeg. Als kind las ik elke maand heel trouw de culturele kalender, dat blaadje met het rare formaat dat zomaar bij mijn ouders in de bus viel en dat vol aankondigingen van vreemde activiteiten van al even vreemde verenigingen stond. Stel je nu geen bijzondere dingen voor bij het voorgaande: ik las alles als kind. In die zin had die culturele kalender evenveel aantrekkingskracht als het etiket op het botervlootje bij het ontbijt of dat op de confituurpot bij het vieruurtje.

Je mag niet oordelen over het verleden met kennis van het heden, maar het vijfde leerjaar van de gemeentelijke jongensschool zat in 1974 tjokvol lokaal cultureel talent. We zaten bij een beer van een onderwijzer die handen als schoppen had en na schooltijd iets deed met toneel en cultuur. In ons leerjaar zaten onder meer een toekomstig heemkundig voorzitter, een cultuurbeleidscoördinator ad interim en een Vlaams dichter en poëzierecensent. Wisten zij, en wist ik zelf, dat zij ook nog met een toekomstig jeugdauteur opgescheept zaten!

Een eerste bewuste kennismaking met denken over lokaal cultuurbeleid kreeg ik als leerling van het Sint-Pauluscollege. Een leraar Nederlands gaf een vurig pleidooi voor de bouw van een nieuwe bibliotheek in het park. Wandelen in het park en een boek lezen in de schaduw van de bomen of op een bank in de zon. Kuieren in de bib en door de vele ramen uitzien over het prachtige park. Het zou helemaal goed worden als er in dat park een plaats zou zijn waar muziekgroepjes de bezoekers zouden verwelkomen en vergasten op een concert. Middenin het park moest een kiosk komen, zei de leraar. Ik was benieuwd hoe zo’n kiosk er zou kunnen uitzien. En eigenlijk ben ik dat nog altijd. Een kiosk, hoe verzon hij het!
Maar ik was het idee van een bibliotheek in het midden van een park wel genegen en ik was vooral jaloers op die bibliotheekmedewerkers die niet alleen tussen de boeken, maar ook nog tussen de bomen zouden kunnen werken. De gelukzakken!
Ik zat op school in Kortrijk toen de Wevelgemse schooljeugd de bibliotheekboeken van de Hoogstaat naar het park hielp verhuizen. Een immense klus, naar het schijnt. Ik ben blij dat zo’n wissel van de ene bibliotheek naar de andere aan mij is voorbijgegaan.

De leraar Nederlands moet me erg beïnvloed hebben, want enkele jaren later trok ik naar het Sint-Thomasinsituut in Brussel om zelf zo’n leraar te worden. De lessen literatuur boeiden mij veruit het meest. We kregen les van professor Hugo Bousset die ons de liefde voor de schone letteren op onnavolgbare wijze en met een beroemde baritonstem bijbracht. En hoe we die liefde moesten overbrengen op jonge mensen. Tijdens een stageles in een school in Groot-Bijgaarden moest ik aan de slag met een heel mooi gedicht. ‘Rendez-vous’, heette het en het ging over verstikking in een maatschappij vol verbods- en gebodstekens. Later kocht ik in De Plukvogel, de roemrijke Brusselse boekhandel, een hele bundel vol poëzie van de dichter van ‘Rendez-vous’. 
Twee jaar later werkte ik even in het Sint-Pauluscollege in Moorsele en ik kwam al snel met het gedicht en de bijhorende les op de proppen. Bij een eerste lectuur van het gedicht werd ik nogal bruusk onderbroken door twee leerlingen, broer en zus, die zeiden dat het voorgelezen gedicht van hun vader was. Han en Soetkin natuurlijk, het waren niet de braafste maar misschien wel de grappigste en meest fijnzinnige leerlingen van de klas. Ik gaf ze maar net geen straf en dat was maar goed ook, want gelijk hadden ze, zo bleek algauw. Die dichter die in alle schoolhandboeken en didactische gidsen was opgenomen, woonde onder de Moorseelse kerktoren. Vergeet maar wat ik daarstraks zei over cultuur onder de kerktoren.

De literatuur had me erg te pakken toen ik terugkwam van mijn leerschool in de Brusselse Marollenwijk. Als neo-neerlandicus wilde ik de vakliteratuur en de letteren op de voet blijven volgen. Hugo Bousset zou me niet blijven bij de hand houden, nu moest ik het alleen zien klaar te spelen. Een deel van mijn eerste loon – 16.000 frank gestort op de voor onderwijsmensen obligate postchequerekening – zou ik spenderen aan een abonnement op een eerbiedwaardig literair tijdschrift. Toen was er nog keuze zat en ik dacht er lang over na welk tijdschrift het zou worden. Dietsche Warande en Belfort? Ons Erfdeel? Revolver? Yang? Ik onderwierp ze in de bibliotheek, tussen de bomen en de boeken, aan een streng onderzoek en uiteindelijk viel mijn keuze op het literair en kunstkritisch tijdschrift Kreatief. Het zag er het mooiste uit met covers van bekende ontwerpers en artikelen die mij het meeste konden boeien. Ik ging op zoek naar het redactieadres van het tijdschrift en tot mijn grote verrassing leidde die zoektocht me naar de Groeningestraat in Wevelgem. De hoofdredacteur van dat tijdschrift dat me de weg toonde naar boeken en culturen van over de hele wereld woonde in de schaduw van de kerktoren van de Wijnberg. Mijn verwondering was groot, maar die van de hoofdredacteur des te groter, zo bleek later. Je krijgt er als tijdschriftenuitgever niet zo makkelijk en spontaan nieuwe leden bij!

Maar je leeft niet van boeken alleen als je twintig jaar bent. Als ik niet las, vond je mij in die jaren nogal vaak in Jeugdclub Ten Goudberge. In die tijd, toen chiroleiders nog een zadel als hoofddeksel droegen, hadden we een nogal lyrische en creatieve vriendengroep die in het jeugdhuis een forum en een speeltuin vond. Ten Goudberge werd kundig geleid door een pv, een permanent verantwoordelijke. Ik kende de man als speler van de basketbalclub van dewelke ik vele jaren naar de thuismatchen ging kijken, de zondag tijdens de hoogmis. Met de volle steun van de pv organiseerden we fuiven, workshops, spreekbeurtenavonden en politieke debatten. Wat ik me van de man ook nog herinner, is zijn liefde voor vergaderen en overleggen en zijn talent om handig gebruik te maken van subsidiereglementen en decreten om het jeugdhuis vooruit te helpen. Maar hij was er even graag bij als bepaalde activiteiten niet tijdig konden afgerond worden en pas in het holst van de nacht tot volle wasdom kwamen. Bij gebrek aan een cultureel centrum moedigde hij ons aan om in de zaal concerten en optredens te organiseren. Het kruim van de Belgische pop- en rockmuziek kwam in de arena van Jeugdclub Ten Goudberge. Je moet het nu niet meer proberen, zegt mijn oudste zoon, die niet leest en dus nog meer dan ik destijds in het jeugdhuis vertoeft. Grote rockbands, zoals Steak Number Eight of SX, vind je nu alleen nog op de grote festivalweides of op rockconcerten in Londen of Düsseldorf. Of hun zanger of zangeres achter de tapkast van café De Polka in de Menenstraat.

Een uit de hand gelopen grap uit die tijd was de oprichting van een Tsjechisch Mannenkoor. Op de melodie van een lied uit de Vlaamse liederenkrans en met woorden uit titels van liedjes op een plaat met Tsjechische volksliederen bouwden we een repertoire van twee nummers op. Het hilarische koor werd gevraagd als applausmeester, opwarmer, curiositeit of afsluiter van feesten en braderieën. Wevelgem zond zijn zonen uit. Enkel radio-icoon Martin De Jonghe ving bot toen we hem weglachten als hij zei dat hij ons wou laten optreden voor de radio. Hij meende het, maar helaas voor hem wij ook. Voor wie zich bezighoudt met erfgoed: het Tsjechisch koor bestaat nog steeds en geeft binnenkort zijn negende comeback tijdens een schoolfestival in Menen. Op het podium vijftien mannen van nakende de 50 of nog ouder en onder hen de cafébaas van die Polka die in een vorig leven erg belangrijke dingen deed voor de gemeentelijke cultuur.

Wij waren verknocht aan ons jeugdhuis en gingen niet vaak weg vanonder de Wevelgemse kerktoren. De brug over naar Lauwe was een optie. Daar had je jeugdhuis ’t Beerke en we kenden er vele jongeren vanuit onze collegejaren. Maar de roemruchte zéro-huit uit de annalen van de voetbalgeschiedenis van de White Star en de Essevee bleek nog altijd niet doorgespoeld en in Lauwe waren we niet altijd even welkom. Naar Hullehem dan maar. Daar had je de groezelige kroeg ’t Kobbegat en daar viel altijd wel iets te beleven. Rare jongens, die kobbegatters. Ze dronken duister bier uit de fles en hadden geen geld om hun gat te verwarmen. Maar ze haalden wel Drs. P. naar hun café en jazzlegende Dana Gillespie naar hun tent onder de Gullegemse kerktoren. Anno 2012 leeft de geest van ’t Kobbegat nog steeds voort en verspreidt zich over heel Vlaanderen. Een opperkobbegatter werkt bij de redactie van Woestijnvis en verkondigt op woensdagavond weetjes voor de vogelliefhebber in De Laatste Show. Maar hij verzint ook vragen voor De Pappenheimers en zo verzeilde enkele maanden geleden een rubriek Hullehem in de zondagavondquiz. Een hilarisch eerbetoon van het redactielid aan zijn geboortedorp en aan de gemeente waar zijn moeder jarenlang erg belangrijke dingen deed voor de gemeentelijke cultuur.

Enkele jaren later diende zich een nieuw en passend uitgaanshok aan. We konden nu ook naar een echt cultureel centrum en we botsten er weer op die basketbalspeler die Ten Goudberge had geruild voor Guldenberg. Ik ging gretig in op het nieuwe cultuuraanbod en ik was ook een van de vijfenveertig aanwezigen toen op 25 oktober 1985 in het cultuurcentrum het Wevelgemse filmforum weer werd opgestart. De organisator liet de tegenvallende opkomst niet aan zijn hart komen. Hij ging voor het publiek staan en zei met schrapende stem dat de zaal binnen twintig jaar helemaal vol zou zitten. Een man die er prat op gaat dat hij de heilige Jo Röpcke ooit heeft verslagen in een filmquiz, mag je niet van enige overdrijving verdenken. Hij kreeg gelijk: we zijn 25 jaar later en in een tijd dat bioscoopzalen leeglopen, loopt het cultuurcentrum vol voor zijn films. En voor veel meer dan alleen maar zijn films overigens.

Maar stilaan werd het tijd dat ik mij ging settelen. Het onderwijs was in het begin van de jaren tachtig een knelpuntberoep: er was geen werk. Maar het stond in de sterren geschreven dat ik tussen die boeken en die bomen zou gaan werken. Ik schreef me in voor een cursus waarvan de titel me als muziek in de oren klonk: Leergangen tot het bekomen van de Akte van Bekwaamheid tot het houden van een door de Vlaamse Gemeenschap erkende en gesubsidieerde openbare bibliotheek. De lessen vonden plaats in de lokalen van de Provinciale hogeschool in Kortrijk. Het sneeuwde en vroor dat het kraakte op de dag van de eerste les. Toch stond ik ruim op tijd te wachten in de inkomhal van de school, samen met nog een vijftigtal cursisten die onwennig in een grote kring stonden. Het was muisstil, want niemand die wist wat er zou gebeuren. Iedereen die binnenkwam werd uitvoerig gemonsterd want het kon wel eens de lesgever zijn. Plots kwam een man binnen die ik goed kende van onder de Wevelgemse kerktoren. Hij stelde zich voor als de coördinator van de opleiding en verontschuldigde zich voor zijn laattijdigheid. Hij kwam anders nooit te laat zei hij, maar de hevige sneeuw op de weg tussen Wevelgem en Kortrijk maakte het onmogelijk om op tijd te komen.
Het duurde niet lang of ik kon aan de slag tussen de bomen en de boeken onder het gezag van de lesgever van de opleiding. Die bleek al snel veel meer dan alleen maar lesgever en bibliothecaris te zijn. Hij deed erg belangrijke dingen voor de gemeentelijke cultuur, maar toen in het begin van de jaren ’80 de Vlaamse bibliotheken aan de alarmbel trokken omdat aanhoudende besparingen hun werking in het gedrang brachten, stond de man op de barricaden en hij was de woordvoerder van de Vlaamse bibliotheeksector op het kabinet van minister van cultuur Karel Poma.

Beste aanwezigen, je schrijft niet over iets waar je zelf deel van uitmaakt. Van zodra ik ging werken in de bibliotheek, was ik voor eeuwig deel gaan uitmaken van het lokaal cultuurbeleid in Wevelgem. Door de plicht gedwongen maar met heel veel plezier was ik zelf een heel klein stukje lokaal erfgoed geworden. 
Over 25 jaar, als de culturele raad de dan heersende pensioengerechtigde leeftijd van 75 jaar zal bereikt hebben, zal iemand anders de iconen van nu in de kijker stellen. En voor de culturele raad, die nu net het snotneuzenschap is ontgroeid, zal dan pas het ware leven beginnen.

Dat, en nog veel meer, zal je dan ook kunnen lezen in een heel dik en langverwacht boek over de geschiedenis van Wevelgem.

(c) Koen D’haene, 26 februari 2012

Lees ook dit bericht.


http://www.youtube.com/watch?v=JmcA9LIIXWw

vrijdag 24 februari 2012

Alle remmen vast

Plots was hij er totaal onverwacht: de eerste lentedag. Het deed vreemd om pas na de middag het huis uit te gaan. Dan stap je buiten en heb je ineens last van de verkeerde schoenen, een overbodige sjaal en een veel te warme jas. Ik ga maar net niet in de schaduwzijde van de straat lopen.

Het is stil als ik aan de schoolpoort voorbijkom. Toch mis ik de kinderen niet, daarvoor is deze vakantie te kort. Op 1 juli mis ik de joelende bende wel. Het past niet, twee maanden lang een lege speelplaats. Nostalgie nog voor de zomer echt begint. Nu weet ik dat ze er maandag weer zullen zijn. Schreeuwend. Lachend. In het midden van de straat. Met fietsen zonder remmen. Hun ouders met de auto op het trottoir of op het zebrapad. Toeterend voor dat ene plaatsje bij de schoolpoort. En ik mij weer inhoudend om zeker geen vermanende opvoeder te worden. Laat ze maar roepen en de straat innemen. Alhoewel, er moet hen niets overkomen. Het zal weer een evenwichtsoefening zijn om een zorgend én verdraagzaam burger te zijn. 
Ik weet wie ik wél zal missen maandag. Mijn oversteker. De man van wie ik tot voor enkele dagen niet eens de naam wist. Pas nu hij ineens gestorven is, kreeg hij ook voor mij een naam.

Ik blijf hem nog even mijn oversteker noemen. Elke morgen en middag stond hij er, als een rots in de branding. Ik kwam van mijn huis de school voorbij en volgde de tegenovergestelde richting van de schoolkinderen. Maar mijn oversteker zag geen verschil. Van zodra hij mij zag opdoemen, ging hij prompt en bijna zonder uitkijken de straat op en deed de aanrijdende auto’s bruusk stoppen. God, wat was ik vaak bang als ik hem bezig zag. Hij nam zijn taak veel te ernstig, denk ik. Toen ik aan het zebrapad kwam, het zijne, was soms net een hele rij wagens voorbijgeschoven - rijden kunnen ze daar niet ’s morgens om 8 uur - en was er enkel nog de staartwagen van een lange file. De brave burger in mij zou die wagen altijd laten voorbijrijden en dan pas oversteken. Alleen als ik middenin een bijna stilstaande file aankom, maak ik van mijn recht om auto’s te doen stoppen aan het zebrapad gebruik. Maar mijn oversteker deed dat nooit. Altijd hield hij de auto’s tegen. Ook al was er ’s middags maar één wagen in de verre buurt te zien: hij moest stoppen voor mij. Daarvoor was hij gemachtigd: auto’s doen stoppen voor voetgangers, met gevaar voor eigen lijf en leden. Wat voelde ik me soms beschaamd tegenover de autobestuurders. Een arme hulpeloze man die door een man in een oranje jas moet worden geholpen om de lege straat over te steken. Het voelde ook altijd zo betuttelend en paternalistisch. Hate that.

Hij moest eens weten, mijn oversteker… Soms ging ik toch met de fiets naar het werk zodat ik niet weer zou verplicht zijn om aan de overkant van de straat post te vatten bij het zebrapad zodat hij het verkeer kon lamleggen om mij veilig naar de overkant te loodsen. Als hij er niet was, zou ik het zebrapad dan negeren, de andere kant van de straat is makkelijker en veiliger, want dan moet ik maar één keer een straat dwarsen. Ik ontdekte ook dat de omweg via het park nauwelijks een minuut vertraging opleverde. Die minuut offerde ik graag op om het verkeer niet onnodig op te houden, de files zijn zo al lang genoeg.
Maar hij was zo enthousiast, mijn oversteker. En nu is hij niet meer. Hij zei me elke morgen een goedendag, alhoewel hij nauwelijks durfde opkijken als ik voorbijkwam. Zo erg waren zijn ogen al gefocust op de volgende wagen die hij straks abrupt tot stilstand zou brengen. Zich niet bekommerend om sakkerende chauffeurs met tikkende wijsvingers of opgestoken middenvingers.

Die keer dat hij zich van vader vergiste. ‘Hoe is het met je vader, is hij al beter?’ vroeg hij. Ik zocht ver in mijn geheugen om er zeker van te zijn dat ik thuis niets had gemist. Ik ga soms veel te weinig langs bij mijn ouders. Wat was er met mijn vader? Niets, zo bleek. Mijn oversteker had zich van klant vergist, hij verwarde de man-van-de-bibliotheek met de man-van-het-cultuurcentrum. En dus ook hun vaders.
‘Bij wie moet ik zijn om schade aan de weg aan te geven?’ zei hij op een morgen, na het oversteken. Hij wees op een venijnige put in het wegdek die het de jonge fietsers wel erg gevaarlijk maakte. Ik verwees hem naar de bevoegde ambtenaar maar zei erbij dat het wel even kon duren vooraleer ze zouden langskomen. ‘Zie je het?’ zei hij ’s middags trots als een aap. Het putje was gedicht met een klad asfalt. Alles voor zijn kinderen en dat verwachtte hij ook van de bevoegde ambtenaar. Voor putjes vullen waren zij gemachtigd en ze moesten dat met evenveel overgave doen als hij bij het oversteken. Vond hij. En zij dus ook, blijkbaar.

Maandag zal hij er niet zijn. Ik ben nauwelijks benieuwd wie zijn vervanger zal zijn. Nooit zullen auto’s nog even bruusk tot stilstand komen in de Lode de Boningestraat. Het ga je goed aan de overkant, Alfred….

http://www.youtube.com/watch?v=rn_YodiJO6k

zaterdag 11 februari 2012

Postpuberpoëzie

Wie schreef er tijdens zijn puberteit geen gedichtjes voor zijn hartsvriendinnetjes en liefjes? Ik.

Aan hen schreef ik gewoon liefdesbrieven, zoals het hoort. De gedichten kwamen later, toen ik in alle stilte begon te dromen van een literaire carrière. Ik was in de ban van de nieuw-realistische poëzie zoals Roland Jooris en Herman De Coninck die op het eind van de jaren ’70 van de vorige eeuw schreven.

Bij een nieuwe opruimactie in mijn werkkamer botste ik op een twintigtal gedichtjes die ik in die tijd op een velletje papier heb getikt. Een cyclus met als titel ‘Een dame troost’. Achttien van die meesterwerkjes vind ik nu ongelooflijk grappig (het klinkt net iets anders dan 'lachwekkend'), drie ervan vind ik het publiceren waard. Als hilarische jeugdherinnering en voor wie benieuwd is naar mijn eerste schrijfexploten.
Voor wie een beetje de poëzie van de jaren zeventig en tachtig kent: wat deed ik mijn best om aan te sluiten bij de nieuw-realistische school van die tijd! Mijn favoriete gedicht van toen krijg je op de foto. Ik vind het overigens nog altijd een krachtig vers van Roland Jooris.

Na 28 jaar... Lees en lach, ik heb er geen woord aan veranderd…


Voor mij geen zomer


zomer in het dorp
zon op de daken
en in de mensen
’t is mooi weer vandaag
en warm dat het is

niets van deze nieuwe adem
van het jaarlijks herleven van
mens en natuur en van
het kusttoerisme
merk ik echter,
schrijvend in mijn koele kamer
door een gloeilamp verlicht
want het rolluik zit vast


Realiteitszin

hoog aan de hemel een blakende zon
die alle duisternis wegneemt
er blijft alleen dit romantische bos
met de hoogklimmende groene bomen
het kronkelende wandelpad
en het flikkerende water
van de oliezwarte vijver
waarin een witte zwaan
me meevoert naar de zachte oever

tot ik plots een versleten schoen zie
want ik heb een stap gezet
die me prompt weer terugbrengt
naar de bekrompen realiteit
van hier en nu


Ochtendnieuws

een nieuwe morgen
een nieuw geluid

een nieuwe bomaanslag
- ik was mijn handen -
en een onschuldige wetsdienaar komt om
- ik grijns mijn gele tanden bloot -
droogte in de Sahel
- ik spoel mijn kater door -
en hongersnood in Afrika
- ik zit aan de ontbijttafel -
met kreperende kinderen en een uitgemergelde moeder
- en eet al met lange tanden -
firma ontwikkelt een nieuw type bus
- die ik daarstraks vergat te poetsen -
sneller en daarenboven minder vervuilend
- ik haast me naar kantoor -
komt de paus naar Tremelo

en pas op
dit zijn nog maar de hoogtepunten
straks volgen nog meer details
en het weerbericht
mijn barometer staat nu al op
humeurig

(januari – juni 1984)

http://www.youtube.com/watch?v=fyTfbtZeGeU&feature=related