Pagina's

zondag 8 september 2024

Mijn Clausiaanse vriend

In november zal ik als voorzitter van de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers (VWS) de tiende VWS-auteursprijs mogen uitreiken aan Bart Moeyaert. Het vooruitzicht maakt me blij en trots.

Vorige zomer liet ik me meeslepen door twee bijzondere biografische publicaties: ‘De levens van Claus’ door Mark Schaevers en ‘Een ander leven’ van Bart Moeyaert. Ik was van beide onder de indruk en ik verbind ze graag met elkaar.

Om het met de woorden van Claus te zeggen: ik mag Bart Moeyaert een intieme, literaire en intellectuele vriend noemen. We studeerden in het midden van de jaren ‘80 van de vorige eeuw aan dezelfde hogeschool in Brussel. We studeerden er voor leraar Nederlands en kregen er les Nederlandse literatuur van Hugo Bousset, de latere gezaghebbende docent en huidige professor emeritus aan de Brusselse, Leuvense en Amsterdamse universiteit. 

Voor Bart en ik waren Boussets lessen niet voldoende. Lang na de les en tot in de de vroege uurtjes  zaten we in de studentenkroeg ‘Greenwich Village’ urenlang te praten en te discussiëren over de Nederlandse letteren, onze grootse schrijfplannen en over hoe wij het literatuuronderwijs anders en beter zouden aanpakken. Ook na onze opleiding maakten we plannen voor een grondige revolutie in het Vlaamse letteren- en onderwijslandschap. Wij zouden het anders en beter doen!

Vergeet wat je hierboven las: dit is een Clausversie van de feiten. Bart en ik kennen elkaar helemaal niet. Oké, we studeerden inderdaad aan dezelfde hogeschool en kregen Nederlandse literatuur van Hugo Bousset. En van pedagoog Falleyn, die in Barts boek een knipoog en een sneer krijgt. Maar in werkelijkheid hebben we elkaar er nooit ontmoet, ook al liepen we tezelfdertijd door dezelfde gangen van de krakende hogeschool in de Brusselse Marollen. Ook in de jaren na Sint-Thomas (zo heette de hogeschool die nu niet meer is) kwamen we elkaar nauwelijks tegen. Ik moest Bart als bibliothecaris uitnodigen voor een lezing in de bibliotheek om hem eindelijk eens persoonlijk te kunnen groeten. Onze band met Sint-Thomas verraste en verblijdde hem. Een kleine voetnoot, meer niet.

Claus was net iets handiger dan ik in zijn leven. Ook al bots je in zijn biografie op een twijfelende, depressieve, zoekende, wankelende en liegende Claus: wat een man was hij! De blik van Schaevers maakte mijn bewondering alleen maar groter.  Hoe meer mens, hoe meer schrijver.

Kijk, zo maakte ik een vergezocht brugje tussen twee schrijvers die mijn lezersleven bepaalden en bepalen. Ik blijf ze lezen. En ik zie uit naar een eerste gesprek met mijn oud-studiegenoot Bart Moeyaert. Maar dat we studiegenoten zijn, weten we enkel uit de literatuur – en zo hoort het.

Lees ook: Een goed jaar voor schrijvers
Lees ook: Inspiratiegeld

La Dolce Vita

maandag 12 februari 2024

Mijn immense meester Malfait

Onlangs werd ik onverwachts zo’n vijftig jaar terug in de tijd geworpen. Opeens zat ik weer in het vijfde leerjaar bij mijn immense meester Malfait. Hij was zo groot en sterk dat hij van de directeur verbod had gekregen om leerlingen te slaan. Het verbod werd overigens te laat uitgevaardigd, want het schooljaar voor dat waarin ik zijn klas betrad, had mijn immense meester een leerling zo hard geslagen dat hij op de speelplaats was overleden.

Dat bleek al snel een schoollegende te zijn en met meester Malfait viel het allemaal heel erg mee. Meer zelfs. Ik was gefascineerd door wat hij allemaal kon met krijtjes op het bord. Hij tekende staatkundige en geografische kaarten van alle werelddelen en van Wevelgem met de precisie van Google Maps. Zijn kruiswoordraadsels waren fenomenaal, net als zijn speurdertjes en uitpluizertjes. En van de historische plastieken figuurtjes die destijds bij een pakje van een kwartkilo gemalen koffie zaten, had hij de hele collectie verzameld. In concreto betekende dit: alle koningen van de Franken, graven van Vlaanderen, hertogen van Bourgondië, vorsten van Frankrijk en keizers van het Heilig Roomse Rijk stonden in pocketformaat uitgestald op een houten rekje op de vensterbank. Wat een etalage!

Maar ik dwaal af. De throwback die ik onlangs had was er een naar de lessen elementaire ethiek en essentiële etiquette die meester Malfait ons gaf. Al was hij zelf niet altijd de gemanierdheid zelve: de jongen die links vooraan in de klas zat, moest steevast de sigarettenpeuk die na des meesters nonchalante worp niet netjes in de vuilnisbak was beland, van de grond rapen en in de daarvoor voorziene bak werpen. Voor je eraan twijfelt: roken in de klas mocht toen nog. Althans voor meester Malfait.

Maar ik dwaal af, bis. Meester Malfait had ook wijze levenslessen voor ons, zijn leerlingen. Zo leerde hij ons dat een stofzuiger niet de beste uitvinding van het mensdom was: onze moeders gingen stof en viezigheid in huis maar beter te lijf met een vochtige dweil. We kregen ook lessen EHBO in de klas: op het einde van het schooljaar stormden we allemaal als ‘helpertje’ richting zesde leerjaar.

Maar neen, ook daarover gaat dit stukje niet. Wat meester Malfait ons ook leerde, was dit. Als je op een overvolle bus, tram of trein zit en je ziet een oudere persoon of een zwangere vrouw rechtop staan, dan moet je ogenblikkelijk je plaats voor hem of haar afstaan. Hij kwam er vaak op terug: dit mochten we nooit vergeten en vooral: dit moesten we doen.
Ik heb de les goed onthouden, maar ik heb ze tot hiertoe weinig in de praktijk gebracht. Wanneer is iemand oud? Als je je zitje te vroeg aanbiedt aan een persoon die er nog niet het vereiste aantal jaren voor heeft bereikt, kan het erg beledigend overkomen. En ik wil al helemaal niet degene zijn die plichtsbewust zijn plaats afstaat aan een vrouw die gewoon net wat corpulenter is dan het gemiddelde.

Maar onlangs, in het verre Dubai of all places, werd ik met een schok herinnerd aan wat meester Malfait mij destijds had opgedragen. Elke keer dat ik de altijd overvolle metro betrad, werkten jongeren zich uit de naad om mij een zitje aan te bieden. Ook als ik de plaats aanvankelijk weigerde omdat ik maar een of twee haltes moest overbruggen, werd ik kordaat maar vriendelijk aangespoord om te gaan zitten. Het inzicht dat ik opeens in de andere doelgroep uit de levensles van meester Malfait zat, kwam schokkend op me af. Het werd nog erger toen ik bij een zoveelste opstap zag hoe mensen waarvan ik dacht dat zij ouder waren dan mezelf, hun plaats aan mij afstonden, vriendelijk en bewonderend knikkend voor zoveel ouderdom.

Woensdag word ik zestig. Ik moet niet langer wachten om de les van meester Malfait indachtig te zijn. Vanaf nu zijn alle zitjes op alle bussen, trams, treinen én metro’s voor mij gereserveerd. Op bevel van mijn immense meester Malfait en op straffe van een dodelijke handveeg.



zaterdag 2 december 2023

Groothandelaar in verhalen

In september 2023 had ik met uitgever Johan Vergote en auteur Maaike Monkerhey een lange babbel over ons aller liefde voor boeken en verhalen. Het gesprek leidde naar een uitgebreid artikel over Johans uitgeverij Bibliodroom en haar fictieauteurs.
‘Groothandelaar in verhalen: over een uitgever en zijn auteurs’ verscheen in Jaarwerk MMXXIII, het negende jaarboek van de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers.
Hieronder een sfeerbeeld uit het artikel. 

Boekhandel 

Ik ontmoet Johan Vergote tussen de volle boekenrekken van de verder lege Bib in het Park in Wevelgem. Vele jaren geleden was hij hier te gast voor een publiekslezing over West-Vlaamse spreekwoorden en kluchtjes – een nevenproject bij drie boeken over het plat West-Vlams van zijn hand die bij Bibliodroom waren verschenen. ‘Het is wat ik met de uitgeverij nog altijd doe,’ vertelt Johan. ‘Een boek is nooit alleen maar een boek. Elk boek is een heel leven. Er komen lezingen, projecten, samenwerkingsverbanden. Een boek is een gebeurtenis.’
Achteraf vernam ik dat Johan nerveus was voor de babbel over zijn uitgeverij: hij bracht een blad met een ruime voorbereiding mee. De rust van de bibliotheek in het park en de boeken in de rekken werkte rustgevend. De schriftelijke voorbereiding kwam tijdens het gesprek niet boven water. 

‘Fictie is liefde’ 

Bij opstart van de uitgeverij was Johan Vergote niet meteen van plan om fictie op te nemen in zijn fonds. Toch volgde hij zijn hart en ging hij snel overstag. En dit was onder meer de schone fout van Piet Coucke en Maaike Monkerhey, die hem kort na elkaar overtuigden om hun fictiewerk bij Bibliodroom uit te geven. 
Johans liefde voor boeken en hun auteurs straalt af op de auteurs van Bibliodroom, die met veel enthousiasme en warmte vertellen over hun uitgever.
Joris Denoo, van vele uitgeversmarkten thuis, schrijft: ‘Mijn biotrilogie Upperdog t.g.v. mijn 65ste werd van in den beginne door uitgever Johan Vergote hartelijk gekoesterd. Als puur literair liefhebber (letterlijk) (h)erkende hij wat ik met taal uitspookte. Onze wederzijdse mailberichten waren al literatuur. It takes one to know one. Hij durfde het aan een boek te publiceren dat tot geen enkel genre behoort. Tijdens twee drukbezochte presentaties maakte Johan als uitgever een diepe indruk op de toehoorders. Hij heeft net als ik enige bedenkingen over het letterkundig wereldje van recensenten, gazetten, recepties, relaties, de juiste cafés en het ons-kent-ons schoudergeklop. Daarom waardeer ik hem ten zeerste en is hij een blijvende lettervriend.’
Hannes Dedeurwaarder debuteerde in 2022 met zijn roman Redder bij Bibliodroom. ‘Johan was zo enthousiast over mijn manuscript dat hij het meteen wilde publiceren. Ikzelf was iets minder snel tevreden en heb het nog zes keer herschreven. En Johan is daar telkens heel genereus en geduldig in meegegaan. Nooit heeft hij gezegd: ‘En nu is het genoeg!’ Dat kon ik wel appreciëren.’
Maaike Monkerhey herinnert zich al lachend de impulsieve telefoontjes naar haar uitgever. ‘Dan zit ik helemaal in de flow van mijn verhaal en heb ik ineens een inval. Dan heb ik Johan nodig. Mijn klankbord.’
Maaike noemt Johan met veel respect haar ‘nonkel’ en wordt hierin bijgetreden door Westhoekgenoot Miguel Bouttry: ‘‘Nonkel’ Johan is zoveel meer dan een uitgever. In mijn geval werd hij al snel een goeie vriend, familie zelfs. Mijn boeken werden onze boeken. Johan meet het succes van een literair project niet af aan verkoopcijfers of omzet, wel aan hoe het proces verliep, de samenwerking met de schrijver. De connectie en interactie met zijn auteurs zijn voor hem minstens zo belangrijk als de eindkwaliteit van de publicaties en ongetwijfeld belangrijker dan het succes aan de kassa. Dat maakt Bibliodroom zo uniek.’
Misdaadauteur Piet Coucke gaat nog verder, want voor hem is Johan Vergote zelfs meer dan een ‘nonkel’: ‘Het bijzondere aan Bibliodroom is dat ik niet samenwerk met een uitgeverij, maar met de warme mens Johan. Hij laat je zeer vrij, want ‘het is jouw boek’. Na elk contact met Johan voel je je gelukkig en gemotiveerd. Hij is eerder een vaderfiguur voor zijn auteurs dan een administratieve uitgever.’
Yves Bondue wordt zowaar lyrisch als hij over de samenwerking met Johan Vergote vertelt. ‘Een paar jaar nadat ik hem in de boekhandel over mijn fotomateriaal van het soundscape-collectief WXII vertelde, was het al zover. Twee kunstige fotoboeken met schaarse sprankels tekst, perfect gedoseerd tussen de magische beeldtaal werden fraai uitgegeven bij zijn gloednieuwe uitgeverij Bibliodroom. Beide boeken ontstonden gedurende urenlange sessies waarin we met twee muzikanten, een fotograaf en een uitgever rond de tafel op zoek gingen naar die ene, ultieme compositie van een weergaloze bladspiegel. Het waren de mooiste uren uit onze samenwerking; nagenoeg bij elk samenzijn hebben we het er nog over.’ 

Het eerste boek 

Johan Vergote maakt er een erezaak van om zijn auteurs persoonlijk het eerste exemplaar van een publicatie te bezorgen. ‘Ik kan van me van elk van mijn auteurs herinneren hoe het was toen ik het eerste boek overhandigde. Dat eerste exemplaar vertrekt nooit met de post. Ook al staat die dag de paus aan mijn deur, het eerste exemplaar draag ik persoonlijk naar het huis van de auteur.’ Het zal ongetwijfeld een unicum zijn in de uitgeverswereld.
Maaike Monkerhey vertelt: ‘Ik was brood aan het bakken. Het was nog maar net uit de oven, het stond nog te geuren op de tafel, toen Johan ineens met het eerste exemplaar van Niet omkijken, Camille aan de voordeur stond. Prompt trommelden we Ingrid Tierssen, die mee de aanzet voor het boek gaf, op en zaten we met ons drieën aan de tafel. Later haalde Johan een voorraadje Camilles uit zijn autokoffer.’
Ook Yves Bondue herinnert zich de ‘eerste boekoverhandiging’ en nodigt uit op een tegenbezoekje: ‘Aan u, lezer dezes, raad ik aan: trotseer het onmogelijke verkeersplan van Meulebeke en wip even binnen bij Johan. Er zal koffie klaarstaan. Weet ik zeker. Er zullen verhalen zijn. En ge gaat er indliks welgekomen zijn, zoals we hier in het westen van het land zeggen.’

Het volledige artikel verscheen in Jaarwerk MMXXIII, het jaarboek 2023 van de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers.
Contacteer me als je het boek wenst aan te kopen (25 euro).


zondag 22 oktober 2023

Miner

Vooreerst moet ik een mea culpa uitspreken. In 2011 schreef ik een stukje op mijn blog waarin ik mijn beginnende bewondering voor Wannes Cappelle aanvulde met een oproep die je ook als opbouwende kritiek kon beschouwen. Ik vroeg aan Wannes om niet langer Willem Vermandere te zijn. Bram Vermeulen, die moest zijn referentie worden. Niet in het Wevelgems, maar in het Nederlands.
Ik had het fout. Wannes is geen Willem meer, hij werd niet Bram, maar hij is Wannes. En wereldberoemd.
 
Wannes was gisteren weer eens te gast in zijn Wevelgem – in het cultuurcenturm op ca. 250 meter van zijn geboortehuis in de Hoogstraat. De straat die lang voor hij werd geboren het terrein was van de Wevelgemse botenkopers: mercantiele vlasverkopers die met hun witte schorte over de halfopen deur van hun pedeir leunden. De straat van Arrie.
 
Arrie is Henri Minne. De oervlasser van Wevelgem die destijds werd vereeuwigd in een beeld in het Vlasmuseum in Kortrijk. Die eeuwigheid haalde Henri echter niet, want het Vlasmuseum is verdwenen en Texture kwam in de plaats. Maar Henri leeft voor eeuwig en veel schoner verder in het lied van Wannes, die als zevenjarige jongen dagelijks bij de zeventigjarige Henri aanklopte en met hem gesprekken over het leven voerde. Menten voor den asem. 
Henri kruiste ook heel even mijn leven en ik gaf hem ook een heel klein stukje eeuwigheid.

Toen we in het begin van de jaren '90 net in een oud botenkopershuis waren komen wonen, op de kop van de Hoogstraat, klopte Henri bij ons aan. Of hij eens mocht binnenkomen? Hij maakte een praatje, wou weten wie we waren, wou vertellen wie hij was. Hij liet bewondering en verbazing achter toen hij weer vertrok. Hij kwam geen tweede keer meer langs, zijn asem was kort daarna helemaal op.
 
Vele jaren later schreef ik ‘De Oversteek’, een roman die begint bij de Wevelgemse vlassers langs de Leie. Het hoofdpersonage heet Aloïs. ‘De oversteek’ in het boek is die van de landverhuizers van het begin van de twintigste eeuw. De mythische grootoom uit mijn kindertijd claimde de naam van mijn hoofdpersonage. Nonklaalwis van Amerika. Maar de vlassersjongen  moest ook een familienaam hebben en ik twijfelde niet. Minne, naar de Wevelgemse oervlasser. Minne in Wevelgem, Miner in Amerika. Want Minne klinkt niet in het Engels net zoals keukenkast niet klinkt in het Antwerps.
 
In 2014 schreef ik op vraag van de culturele raad een toneeltekst over de eerste maanden van Wereldoorlog I in Wevelgem. Ik kreeg inzicht in het oorlogsdagboek van Felix Vervenne (kijk: die woonde ook in de Hoogstraat, vijftig meter van het huis waar Henri later kwam wonen). Maar er werd me ook een toneeltekst in de handen geduwd – ‘misschien kun je hier ook iets mee doen’. ‘Kerstnovelle van een vlasser’, stond er op de kaft van de gestencilde brochure. Die vlasser was Henri Minne en ik verwerkte zijn tekst in de eerste scène van de toneeltekst. Zijn kerstnovelle kreeg als titel ‘Kroonprins van Oostenrijk’. Het was niet makkelijk om in de wat statische tekst van Henri wat meer leven te krijgen, maar … ‘als ’t vlas gaat, alles gaat’.
 
De gevleugelde woorden brengen mij naar een derde stukje Henri. Vorig jaar herwerkte ik op vraag van heemkring Wibilinga een historische toneeltekst van uitvinder en vlastheoreticus Constant Vansteenkiste tot een speelbare historische evocatie. Ik moest ook die tekst nogal grondig updaten, al bleef de titel: ‘De sobere avonturen van een bale vlas’. Ik ga het niet hebben over het vlas. Ook niet over de familieband  van Constant Vansteenkiste en Henri Minne en dat ze zowat in elkaars huis zijn gaan wonen. Het is allemaal maar een grote omweg om mijn anachronistische zin uit de toneeltekst te kunnen citeren. Er is in de scène alweer een rumoerige discussie tussen de vlasverkopers aan de gang. De vlaswerkers, verkopers en voerders krijgen het met elkaar aan de stok en hekelen de wantoestanden en omkooppraktijken in de vlaskommerce in het begin van de twintigste eeuw. Het illustere hoofdpersonage Vlasmans maakt een einde aan het geruzie op straat. ‘Het is wreed om te zeggen, maar die jongen van Cappelles in de Hoogweg heeft gelijk: ‘Waarom doet de botenkoper kommerce in het vlas? Voor ’t geld, alleen maar voor stif veel geld!’
 
Geld en Arrie: Wannes zong beide nummers op het podium van cultuurcentrum Guldenberg. In ’t Wevelgems van de Hoogweg.



vrijdag 31 maart 2023

Blijven schrijven, Theo!

"Vandaag zwaait oprichter Theo van Rijn na 10 jaar en 11 maanden af als uitgever van LetterRijn. Met 77 uitgegeven titels laat Theo een aanzienlijke collectie na aan zijn opvolgers, Yfke van Vuurden en Alexander Roessen. Zij zullen na 31 maart het dagelijks bestuur overnemen, waarbij Alexander aanspreekpunt en vormgever is en Yfke de redactie verzorgt. 

Theo blijft als redacteur, vormgever en medebesluitvormer bij de uitgeverij betrokken en LetterRijn blijft thrillers en spannende verhalen uitgeven in binnen- en buitenland."

Dat lees je vandaag op de Facebookpagina van uitgeverij LetterRijn. Ik maak zowat een vijfentwintigste deel uit van het uitgeversfonds van LetterRijn. Mijn misdaadromans IJs, Zand en Rots komen uit deze stal en er staat een verhaal van mij in de bundel misdaadverhalen Onder druk

Toen ik rond 2015  het script van IJs klaar had, was het even zoeken naar een passende uitgever. Ik had tot dan alleen goede contacten met uitgevers van kinder- en jeugdboeken in Vlaanderen. Een volwassenenroman was nieuw voor mij. Welke uitgever zat er op een eigenzinnig misdaadverhaal met een verrassende twist en een bijzonder gevoel voor locaties te wachten? De grote uitgevershuizen zouden het wellicht niet zijn, dus moest ik op onderzoek. En kijk, ineens botste ik op LetterRijn, een nieuwe uitgeverij uit Leidschendam bij wie ‘woorden traag stromend door oneindig laagland gaan’. Grasduinend in de titels die al waren verschenen, dacht ik dat dit wel eens mijn literaire huis kon worden. Altijd een fan van dat laagland geweest.

Ik stuurde mijn script en na het gebruikelijke wachten (LetterRijn bewees meteen dat het de knepen van het vak al helemaal doorhad) kwam ineens een berichtje. Dat we eens moesten praten.

Ons eerste gesprek vond plaats op een zaterdagnamiddag in een doods en oersaai etablissement op het stationsplein van Sint-Niklaas. Dat plein is helemaal een saaie bedoening, maar Sint-Niklaas ligt ergens halverwege tussen Wevelgem en Leidschendam. De koffie was flauw en koud, het koekje zacht en niet lekker, maar het gesprek bijzonder fijn. Ik keerde terug met een stapel boeken van de uitgeverij en een ondertekend contract voor de uitgave van mijn script dat toen nog Dent Blanche heette. En goed opgeborgen in mijn bovenkamer de woorden van Theo: ‘We willen gewoon mooie en goede boeken maken waar zowel de uitgever als de auteur trots en blij mee kunnen zijn’.

Met dank aan Bart Van Loo veranderde Dent Blanche in IJs. En na IJs kwamen Zand en Rots. Elke roman kwam prettig tot stand, werd prettig voorgesteld en prettig gelezen. Theo bleek zelf een heel stipte, nauwgezette en creatieve redacteur te zijn – al was het wel eens wennen aan het onderscheid tussen Vlaams en Nederlands (in Nederland wandelen ze bijvoorbeeld nooit, ze lopen altijd!)

‘Transparantie, samenwerking en wederzijds respect en vertrouwen zijn voor LetterRijn geen holle woorden maar vormen de basis waarop wordt gewerkt’. Dat lees je op de homepage van de uitgeverij. En ze maken die belofte helemaal waar, Theo en de zijnen.

Twee keer kwam Theo vanuit het redelijk verre noorden naar de Wevelgemse bib om een boek mee te presenteren. Hij bleek een wielerliefhebber te zijn en hij keerde elke keer tevreden hollandwaarts met een boek over Gent-Wevelgem en ruim 100 exemplaren minder van IJs of Rots

Wie Theo volgt op Facebook, weet dat hij zelf ongelooflijk geestige tekstberichtjes plaatst. Zijn observaties zijn hilarisch, zijn typeringen origineel, zijn schrijfstijl fantastisch, zijn ironische en sarcastische humor fenomenaal. Zoek en lees hem maar eens, Theo van Rijn is de naam.

Verder schrijven, Theo! En achter de schermen graag een beetje blijven helpen bij de uitgeverij, waarvoor dank.

“De meeste mensen zijn in meer of mindere mate nieuwsgierig. Ook ik ben daarin net een mens. Ik beschik daarnaast echter over een grote mate van zelfbeheersing en heb mezelf aangeleerd om een totale desinteresse te veinzen. Ik denk dat het om die reden is, dat mensen bij mij niet op hun hoede zijn en er onbedoeld alsnog van alles uitflappen.” (Theo van Rijn)

vrijdag 3 februari 2023

Een enge wereldburger

Ik las de roman Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost van Donald Niedekker (uitg. Koppernik, 2022) en dat was een bijzonder gesmaakte leeservaring. 

Enkele jaren geleden verdiepte ik mij in de geschiedenis van de 16de eeuwse Beeldenstorm in het Westkwartier. Zo botste ik op Pieter Platevoet uit Dranouter. Hij studeerde aan de Latijnse school in Hondschote en als fervent calvinist en vurig prediker moest ook hij op de vlucht naar het veilige noorden. In Amsterdam kreeg hij als Petrus Plancius naam en faam als theoloog en cartograaf.

Hij figureerde even in mijn roman Ketters van de Kemmelberg (2017) en ik schreef een beknopte biografie over hem in de reeks VWS-cahiers (Een slimme jongen die goed kan vertellen, 2008). Het werd geen hagiografie, want mijn eindoordeel over deze 16de eeuwer was niet mals.

Plancius’ leefwereld bleef beperkt tot stukjes Vlaanderen en Nederland, maar zijn kaarten en zeevaartkundige werken openden horizonten over de hele wereld. Hij studeerde meerdere     wetenschappen, sprak maar liefst zeven talen en bestudeerde alle sterren van het universum. Maar in     zijn geest was geen plaats voor wie anders dacht dan hij en het calvinisme niet goedgezind was.     Plancius, een enge wereldburger? 

Ben je enkel in Petrus Plancius geïnteresseerd, dan kan je Een slimme jongen die goed kan vertellen eens opzoeken in je bibliotheek of Plancius zelf opsnorren in Ketters van de Kemmelberg. Je kan ook gewoon naar de film Nova Zembla (Reinout Oerlemans, 2011) kijken – in die film geeft Jan Decleir onze Plancius een gezicht en een stem. Je bent ook welkom op maandag 20 maart in Huyse Sorgvliet in Sint-Niklaas: daar geef ik een lezing over Petrus Plancius en zijn tijd voor de Orde van de Prince Land van Waas en Dendermonde. 
Wees gerust: hoe en wat je ook denkt, van mij ben je van harte welkom.

Good old Plancius kwam ineens weer uitdrukkelijk in beeld tijdens de lectuur van Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost. Deze bijzondere roman vertelt op een heel originele en authentieke manier over de illustere expeditie van de Noordsche Compagnie uit 1596. De derde poging om ‘om de Noord’, via het noordoosten, een zeeweg naar het wonderlijke Indië te vinden, mislukte andermaal. Het schip boorde zich vast in het ijs en de bemanning restte niets anders dan met de planken van het schip een hut te bouwen en ter plaatse te overwinteren. Zo leverde de expeditie geen rijke schatten uit het Oosten op, maar wel een onsterfelijk verhaal voor de historische canon van Nederland: de legendarische overwintering in Het Behouden Huys op Nova Zembla.

Petrus Plancius was voorwaar de grote man achter de avontuurlijke tocht, want hij overtuigde ontdekkingsreiziger Willem Barentsz ervan dat er wel degelijk een doortocht door of tussen het noordelijke ijs mogelijk was. 

Niedekker schreef een bijzondere roman. Geen rechtlijnig historisch verhaal, maar flikkerende fragmentjes die de tijdsgeest, het jonge Amsterdam, het leven van de zeevaarders, de verhalen van grootmoeder in Holland, de mysteries van vertellers uit het Noorden en het Oosten, de hunker van de ontdekkingsreiziger en de verhalen van de meereizende dichter op barokke manier tot leven brengen en dit alles doorspekt met licht filosofische beschouwingen en vederlichte taalspelletjes. 

Erg bijzonder is dat de auteur de (fictieve) dichter aan boord laat omkomen tijdens de expeditie. Hij blijft eenzaam achter in het metersdiepe ijs van het bevroren land. Tot het ijs in de 21ste eeuw smelt en blijft smelten en de man weer tot leven komt. Waar las ik eerder een verhaal over een teruggevonden lichaam nadat metersdiep gletsjerijs was gesmolten? 

En Plancius? Hij is in het boek opvallend aanwezig, als prediker op de kansel en als promotor van zijn kaarten en zeewegen naar het oosten. En voor sommigen: als verantwoordelijke voor de schromelijk mislukte expeditie. Wat mij enigszins verheugt, is dat Niedekker op pagina 36 en passant eenzelfde evaluatie van de man neerpende als ik deed in het cahier. 

Wie geen prijs betaalde was de tekenaar van de instructiekaart, Petrus Plancius. Hij stond op de kansel en preekte.  (…) Hij stond op de kansel en vervloekte ieder die er maar een tikkeltje ruimere geloofsopvatting op nahield dan hij. Dat, het categorisch in de ban doen van andersdenkenden of andersgelovigen, deden er meer in die tijd (…) Hij keek naar sterren, maakte hemelglobes en had een kolossaal gebrek aan inzicht in de eigen ondeugden. 

Ach, Petrus Plancius. Hij blijft me achtervolgen. Ondanks de bittere conclusie over de man is de bewondering nooit helemaal weg. De grootste reis die hij ooit maakte, was die van Dranouter naar Amsterdam. Het verste eiland dat hij ooit bereisde, was het Hollandse eiland Texel. Maar toch: 

Van de vele zonen die West-Vlaanderen uitzond, is Petrus Plancius wellicht één van de meest verdienstelijke. 

Je moet Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost zeker eens lezen: ik genoot in hoge mate.

Licht passend maar hilarisch lied



zondag 8 mei 2022

De rots van Crahay

Nu we volop in de tijd van de weekends naar de Ardennen zijn en de zomerse vakantieplannen worden gefinaliseerd, krijg ik geregeld de vraag of al die locaties in Rots allemaal echt bestaan. Tuurlijk dat. Ik vertelde eerder dat IJs en Zand kunnen gelezen worden als een literaire reisroman naar de Alpen en de Wadden en dat ik nog altijd wacht op een vergoeding of minstens gulle dankwoorden vanwege de plaatselijke VVV’s. Voor Rots geldt hetzelfde: de roman is geschreven tot eer en glorie van de Ardennen. Of toch een stukje van de Ardennen dat ik bijzonder koester. Omdat het er erg mooi is, maar minstens evenveel omwille van vele jeugdherinneringen die ik aan de streek hebt.

Je raakt al in de stemming als je op de E25 tussen Luik en Aywaille over ‘de berg van Tilff’ rijdt. Een heerlijke helling als opener van de Ardennen. In de buurt kan je ook gaan rotsklimmen, maar Jan en Mats deden dat op rotsen boven de Maas en deze streek heeft nu even niet onze focus.

Neem de afrit in Aywaille en voor je het beseft kom je in Remouchamps over de statige brug over de Amblève. Links zie je Hotel Bonhomme, waar in vervlogen tijden Fernandel en Koning Albert wel eens logeerden. Je kan de wagen parkeren vlak voor het hotel en op het terras onder de bomen een Orval met water uit de Semois drinken – het kroontje op de gevel van het hotel zorgt voor een koninklijk aperitief.

Neem vervolgens de N633 in de richting van Trois-Ponts en rijd over de glooiende weg die langs de Amblève en zijn campings loopt. Na enkele kilometers zie je de robuuste brug aan de rechterkant die naar het dorpje Nonceveux leidt. Rijd over de brug naar de ‘République libre de Nonceveux’ en maak te voet of met de auto het toertje van het dorp: een wijde kring met verspreide huizen rond een weide waar de trein van Luik naar Luxemburg met de regelmaat van een klok voorbijsnelt. Als je goed kijkt, kun je het omgebouwde stationnetje van het dorp vinden. Ooit stopte hier een internationale trein. Je komt voorbij het idyllische kerkje van het dorp met een bank, de enige plaats waar je even openbaar kunt gaan zitten. Zoek in Nonceveux niet naar een terrasje.

Als je de kring van het dorp hebt gemaakt, kom je onvermijdelijk weer bij de brug: de enige weg naar de echte wereld. Even naar rechts en je komt bij een chaotische parkeerplaats met een café dat soms wel en meestal niet open is en aan de overkant een tot asielcentrum omgebouwd hotel. Voor dat hotel er stond, stond hier hotel ‘La Chaudière’: vele grote en jonge gezinnen kwamen hier destijds op vakantie. Daar hebben we elkaar in onze kindertijd misschien wel eens ontmoet.

Toch moet je je auto parkeren en je wandelschoenen aantrekken. Op deze plaats stroomt de Ninglinspo in de Amblève en op deze parking begint de iconische wandeltocht langs België’s enige bergrivier. Loop naast het huis met het ovengebouwtje, loop door de bedding van de drooggevallen Vieux Chèra, steek de boomstambrugjes over de rivier over, bewonder de vele watervalletjes met namen uit de Griekse en Romeinse mythologie – Mats kan ze in Rots allemaal uit het hoofd opsommen en benoemen. 
Als je veel tijd hebt, kun je de rivier helemaal volgen tot aan zijn bron en (als je héél veel tijd hebt) via de dorpjes Vert Buisson en Ville-au Bois langs de andere iconische bergrivier de Chefna even idyllisch weer afdalen tot aan de Amblève. We zien elkaar dan straks weer terug in Quarreux.
Je kan ook net voorbij de waterval La Chaudière het pad naar rechts volgen, de heuvelflank op tot bij de Roches Crahay. Op deze plaats met het prachtig uitzicht over de Ardense bossen komen we straks terug.

Eerst terug naar de auto nu. Rijd enkele kilometers stroomopwaarts, de Amblève rechts van je tussen de bomen. Al snel zie je aan de rechterkant de verloederde herberg ‘Au moulin du diable’. De herberg is quasi onherkenbaar, iets recenter zijn de potsierlijke muurschilderijen van wulpse meisjes die herinneren aan het tweede leven van het gebouw. In de tijd van het Ardense café zwaaide Prosper hier de plak. Jawel, Prosper, je kent hem uit Rots. Hij was zo trots op zijn auberge Ardennaise!
Parkeer je wagen, ga door het viaduct onder de spoorweg en neem het pad aan de rechterkant. Je bent zo bij de Amblève die hier vol ligt met grote kwartsblokken die destijds door de duivel zelf in de rivier werden gegooid. Restanten van een molen. Als je me niet helemaal gelooft, moet je maar eens de legende van de Moulin du Diable opsnorren (je kan ook gewoon Rots lezen, ze staat erin). Duivel of geen duivel: het is heerlijk wandelen over en langs de rotsen in de rivier bij de Fonds de Quarreux.

Je kon daarstraks op de parking ook gekozen hebben voor de andere kant van de drukke weg: een verborgen zijweg klimt snel de hoogte in tussen de bomen en de verspreide huizen op de helling. In een van de huizen zijn Sarah, Mats, Jan en Joke op vakantie. Ik heb voor mijn roman niet één huis uitgekozen: je kan er zelf één kiezen als je hier wandelt. Weet dat in lang vervlogen tijden een vakantiehuis werd beheerd door Prosper – ja, dezelfde van het café. Als je even de weg blijft volgen, kom je na een stevige klimpartij uiteindelijk in het bosdorp Quarreux. Als je een paar alinea’s hoger de wandeling van de Ninglinspo en de Chefna helemaal had gevolgd, kwamen we elkaar hier weer tegen.

We moeten verder, het hoogtepunt moet nog komen. Alhoewel: het toeristisch-commerciële hoogtepunt dan. Je rijdt weer naast de Amblève, die je tijdens je rit idyllisch en traagzaam ziet stromen tussen de bomen. Maar plots word je opgeschrikt door heel veel mensen, heel veel auto’s en stoeltjesliftstoeltjes zwevend boven de weg. Je bent in Coo gekomen: het dorp bij de waterval. Natuurlijk stap je eens uit, je gaat over de brug kijken naar het watergeweld, je kan desgewenst langs een klein pad naast de kleinste van de twee watervallen lopen, je kan in een stoeltje aan de helling gaan bengelen en je kan vooral genieten van het Plopsaland van het zuiden. Als je dat wil. Even verder kun je in het bos rond een stuwmeer wandelen. Dit deed ik zelf nog nooit: ik liet Jan en Sarah het pad voor mij verkennen. Het is er blijkbaar heel mooi en rustig.

Laat je niet afleiden door de drukte van Coo en vervolg je weg langs de Amblève. Nauwelijks drie kilometer verder, waar de rivier de Salm de Amblève vervoegt, kom je in het nietige stadje Trois-Points. Kijk in de hoogte boven het dorp: je blik zal ongetwijfeld snel op het uitnodigende terras van pension Beau Site blijven stilstaan. Het is een heerlijke plaats om de tocht langs de Amblève en doorheen Rots te beëindigen. Ze hebben er heerlijke Sangria.

Maar als je nóg veel dichter bij Rots en zijn personages wil komen, ga je nu naar de Proxy Delhaize van Trois-Ponts en je koopt er een fles lekkere Franse wijn en een stukje kaas (dat kan er één uit de abdij van Rochefort zijn, zo ver is het niet). Vervolgens keer je terug naar de parking van de Ninglinspo en je maakt de wandeling tot aan het uitzichtpunt van de Roches Crahay. Ga op een rots zitten, spring niet, maar drink van je wijn, proef van de kaas, geniet van het uitzicht, de roofvogels en de stilte. En van een goed boek. Een Rots op een rots. Rots op zijn rots.

Lezerswedstrijd

Ongetwijfeld kreeg je zin om de streek van Rots te verkennen en de rots van Rots te zoeken.
Wie me een foto bezorgt van een lezer met Rots op de Rots van Crahay (het naambordje staat op de foto) wint een boek. Rots, IJs, Zand, De oversteek, Ketters van de Kemmelberg: mij om het even.
Alleen de eerste inzender gaat lopen met het gesigneerde boek, maar alle inzendingen krijgen een mooi plaatsje op mijn weblogs en mijn socials.
De wedstrijd loopt vanaf vandaag tot het einde van mijn tijden.
(stuur naar koenbib@gmail.com)

Rots is altijd en overal te koop, zowel in gedrukte versie als als e-boek (koop het hier).
Stuur me een mail voor een gesigneerd exemplaar.

https://www.youtube.com/watch?v=S_xH7noaqTA