Vorige dinsdag werd ik tijdens een lezing in de bibliotheek van Zedelgem nog maar eens met de neus op de feiten gedrukt. Veel lezers houden niet van een verhaal met een open einde.
Het meisje van 15 op de eerste rij had erg genoten van De Oversteek,
maar was duidelijk helemaal in de war omdat op het einde van het boek niet duidelijk
was of Aloïs zijn liefje, dat hij door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog
noodgedwongen tijdelijk de rug had toegekeerd, zou terugvinden in New Jersey. En
of ze zouden trouwen, vele kindjes zouden krijgen en nog lang en gelukkig zouden leven. Toen ze me vroeg hoe het verder liep en ik vertelde dat ik dat
eigenlijk ook niet wist, zag ik groeiende ontgoocheling op haar gezicht. Ze
hoopte dat de auteur haar vandaag eindelijk hoogstpersoonlijk uit haar lijden
zou verlossen. Niet dus.
‘Vind je dat ik een
vervolg moet schrijven?’ vroeg ik empathisch. Ze keek me nogal dreigend aan.
‘Ge móet een vervolg schrijven!’ Ik keek haar wat verbouwereerd aan. ‘ Ik zal
erover nadenken,’ mompelde ik een beetje ontdaan. Ze bleef me indringend
aankijken toen ze het lokaal verliet.
Het was niet de
eerste keer dat mij door lezers werd duidelijk gemaakt dat die open eindes in
mijn boeken zo lastig zijn. Vooral jonge lezers willen duidelijkheid. Ze nemen
geen genoegen met mijn mooie verhaaltje dat ik tijdens lezingen opdis. Dat voor
mij het verhaal altijd af is en dat de lezers zelf het vervolg mogen verzinnen.
‘Dat is fijn toch? Kunnen jullie allemaal zelf een deel van het verhaal
schrijven.’
Ze vinden het niét
fijn. Ze willen weten of Aloïs en Lore zullen trouwen (De Oversteek),
wie met Jens op reis zal gaan naar Marokko (Gek van een eiland), hoe het
verder liep met Silke en haar depressieve moeder (Een hoofd vol rommel)
en of Walram en Jenne zullen trouwen (bis) (Ketters van de Kemmelberg).
De kans dat ik met
de wensen van mijn lezers zal rekening houden, is klein. Ik doe het overigens
al op een heel bijzondere manier: wie meer dan één boek van mij leest, komt
personages uit een ander boek vaak opnieuw tegen – in een andere situatie en
met een stevige knipoog. De vraag wie met Jens uit Valsspeler meereist
naar Marokko, wordt in Gek van een eiland eenduidig beantwoord. Maar het
is niet genoeg.
Toen ik mijn roman IJs
schreef, had ik een schitterend open einde in gedachten. In de roman schoof ik
puzzelstukken uit mijn studententijd en herinneringen aan de jeugdreizen in de Alpen
in een origineel misdaadverhaal. Ik liet de lezer achter met een prangende
vraag: Sarah (het hoofdpersonage) zal het toch niet nog eens doen (daar op het eiland)?
Het leek me een heerlijke leeservaring, maar de vraag naar een vervolg kwam ook
van de volwassen lezers. Zand dan maar en een vervolg op Schiermonnikoog
dat me bloed, zweet en tranen heeft gekost, want het was niet de bedoeling. De
verhaallijnen uit IJs bepaalden die uit Zand en ik heb wel eens
gevloekt op de keuzes in IJs die het vervolg in Zand moeilijk maakten.
Ik liet Sarah en Mats achter in Oostende, met het zicht op een onzekere toekomst
in de badstad. Veel te onzeker, zeiden de lezers. Het was weer niet genoeg en dus
schreef ik Rots, een nieuw hoogtepunt in het leven van de protagonisten en
een nieuwe kans om een iconische vakantiestreek uit mijn kindertijd in
herinnering te brengen.
Het was heerlijk om
een derde keer de duistere verhaallijnen in elkaar te laten vloeien. Heerlijk
en welletjes, want in Rots is er geen proloog meer, maar een epiloog. En
een heel duidelijk einde: affer kan een verhaal niet zijn. Denk ik.
Na Rots
schrijf ik, twintig jaar na datum, misschien wel een vervolg op De Oversteek.
En dan stuur ik het eerste exemplaar op naar dat meisje uit Zedelgem met haar
smekende ogen.
https://www.youtube.com/watch?v=b6zj43sA7GE