Mijn broer werd in 2011 vijftig jaar. Zijn zonen en dochters maakten een gelegenheidskrant voor vrienden en familie. Of nonkel Koen ook iets wilde schrijven? Tuurlijk. Ik ging terug naar Nonceveux, waar de sympathieke cafébaas Prosper koning was in het land van de Fonds de Quarreux.
Schrijf eens een column over je broer. Of iets dat erop lijkt. Toch iets min of meer literairs dat past in De Herman.
Waarover moet die dan gaan? De koers ligt zo voor de hand. Hermans wielerexploten bieden ruim voldoende stof voor een heroïsche terugblik, doorspekt met allerlei superlatieven en pittige anekdotes. Probleem is dat het moeilijk is om de verhalen wat te kruiden of aan te dikken om de column pittiger te maken. Ik kan me beperken tot een loutere beschrijving van het gefiets om kreten van bewondering bij de lezer op te wekken. Hoe Herman zijn deelname aan Parijs-Roubaix voor wielertoeristen kracht bijzette door er een individuele Wevelgem-Compiègne te laten aan vooraf gaan. Of over de verovering van alle parcours van de voorjaarsklassiekers. De verkenning van de muur van Geraardsbergen of de kennismaking met de goot van Rekkem. Enzovoort. Je leest het al: dit is geen uitdaging voor een gelegenheidscolumnist.
Terug naar 16 mei 1979 dan maar. We zijn op pinksterweekend in Nonceveux. De tent staat trouw op de kampeerplaats tussen de spoorweg naar Luxemburg en de rotsblokken van Quarreux. En even trouw leidt de wandeling naar de watervallen van La Chaudière en de brugjes van de Ninglinspo. Een verplicht nummer vóór de Orval en de Chimay bij good old Prosper.
Die morgen is Herman niet te houden. Tot ergernis van el papa en bezorgdheid van la mama weigert hij het platgetreden pad naast het kabbelende bergriviertje te volgen. Hermans ambities reiken die dag veel hoger. De sterk stijgende helling aan de overkant is zijn doel. Het woord ‘mietjes’ bestaat nog niet, maar op hun pad wil hij niet lopen. Hoger, altijd maar hoger. Hij daagt ons uit. Eerst neef Carl, die niet anders durft dan Herman te volgen. Ze zijn jaargenoten, hij mag niet onderdoen. Ik volg, schoorvoetend. Ik ben drie jaar jonger, maar ik voetbal nog, op de bank van de scholieren van SV Wevelgem. Conditie zat dus. Toen al…
Van beneden naast de rivier stijgt het geroep op. Vaderlijke irritatie en moederlijke bezorgdheid. Maar Herman hoort die niet en wij moeten met hem mee. We vragen ons af wat hem bezielt. Wat wil hij bewijzen op deze desolate flank? Vindt hij dít dan stoer? Toch wat lachwekkend voor een achttienjarige om je ouders de stuipen op het lijf te jagen, je blijft toch geen kind. Of is dit voor hem een sportieve uitdaging? Ik vind er alvast niets bijzonders aan. Nu ja, ik ben voetballer, zij niet.
‘Ha, hier is ze’. Zonder enige euforie of stemverheffing scharrelt Herman in de verdroogde bladeren van de vorige herfst. Hij raapt iets op en steekt het in zijn broekzak. Neef en broer kijken hem even onbegrijpend aan. Een samenzweerderige glimlach verschijnt om zijn mond. ‘Mijn portefeuille. Die ben ik hier gisteren verloren tijdens onze schoolreis’.
Even schokkend gelach. Dan de triomfantelijke afdaling, van boom tot boom, wortel naar wortel. Dertig seconden later staan we bij het groepje oudere familieleden.
‘Mijn portefeuille lag daar nog…’
Het is maar één anekdote die terugleidt naar de jaren van Nonceveux. Ik had ook de verbouwereerde kamerwekker in hotel La Couronne in Luik kunnen schetsen. Die kwam ons wekken, tot drie keer toe. Maar Herman nam hem voor zijn overbezorgde vader en de arme man kreeg een kleine scheldtirade naar zijn hoofd geslingerd. Wonderbaarlijk was de verwondering op het gezicht van de Japanse toerist op de trein, die we in ons onovertroffen schoolfrans vol trots de 'montagnes de jambon' van de Borinage toonden. Oui, oui, c'est du jambon ça! Of over ons middagdutje aan de oever van de Chefna, die andere mythische bergrivier. In putje winter, bij tien graden onder nul, was die dichtgevroren. De watervalletjes verworden tot ijzige stalactieten en -gmieten. Ideaal decor om wat te pitten. Waarna we op zoek gingen naar Le Moulin du Diable, een frisse pint kon er ook nog bij. Helaas, om twee uur ’s middags was de herberg gesloten. Maar mevrouw Prosper was aan het poetsen en pour les fils de monsieur Roger de Wevelgem was er altijd plaats. Terwijl ze de laatste plekjes van de ruime gelagzaal droog dweilde, konden we een pint krijgen aan de toog. Gratis, avec plaisir, lachte ze. En ze bleef lachen. Ook toen Herman even later zijn volle pint van de toog veegde en de glasscherven en de Diekirch zich verspreidden over de glimmende vloer van het café. Niet erg! Les fils de monsieur Roger… Un autre Diekirch?
Avec plaisir!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten