Pagina's

vrijdag 31 augustus 2012

Standboeken

Op zondag 9 september was er in Vlaanderen weer Open Monumentendag. Dit jaar was het thema 'Muziek, woord en beeld'.
De redactie van de programmabrochure voor de regio Kortrijk vroeg me het onderdeel woord te benaderen. Moeten woorden voor altijd bewaard worden? Alleszins niet door standbeelden op te trekken voor schrijvers, schreef ik in mijn bijdrage.

Het is de verdomde plicht van bibliotheekmedewerkers om de eigen collectie doorlopend te evalueren en gedateerde of stukgelezen publicaties af te voeren. Op de brandstapel te gooien dus.
Ik weet het, sommigen onder jullie zijn nu al boos op mij. Koen de ketter! “Jullie gooien toch geen boeken weg?” Jawel hoor, en heel veel. Sorry, het is en het kan niet anders. De bib focust op actuele collecties: schrijvers van nu, met thema’s van nu en informatie van nu. Maar… geen nood, er zijn procedures die ervoor zorgen dat unieke en kostbare werken niet (nooit!) uit de collectie van de verzamelde Vlaamse bibliotheken verdwijnen. Lees dus met een gerust hart verder.

Omdat mij enige interesse en misschien ook wel wat deskundigheid in de thema’s ‘Taal en letterkunde’ en ‘Geschiedenis’ worden toebedeeld, ontferm ik me met zekere regelmaat over deze rubrieken in de gesloten magazijncollectie van onze bibliotheek. Wat niet meer actueel of waardevol is, moet eruit zodat plaats vrijkomt om recentere boeken nog even in het vagevuur van de bibliotheek op te stellen. Terwijl ik dit schrijf, bedenk ik dat ik me misschien beter om de rubrieken ‘Esoterie’ en ‘Wiskunde’ zou bekommeren. Dan verdwijnen alle boeken zonder hartzeer zo in de prullenbak en komt er heel veel plaats vrij om nog meer taal- en geschiedenisboeken te bewaren. Maar dit helemaal terzijde.
Onlangs ging ik weer over de rubriek taalkunde en botste op pareltjes uit vervlogen tijden (de jaren ’80 en ’90) die een licht lieten schijnen over het fenomeen taal. 
‘Plastictaal’ (Uwe Pörksen, 1988) leek zo’n pareltje. Over plastic woorden die door verkeerd gebruik in de omgangstaal een nieuwe en onjuiste betekenis kregen. Woorden en zinnen van kunststof: waardeloos, bestemd om even te gebruiken, wegwerptaal. Woorden die je kan recycleren: je geeft ze aan iemand anders en die geeft er een nieuwe betekenis aan. Woorden die alleen maar door een fractie van de bevolking worden begrepen. Zurkeltrutte bijvoorbeeld. In Reninge weten ze wat het betekent, in Ronse hebben ze geen flauw idee. Waarom verbaasde het me ook niet dat de auteur in zijn werk verwees naar de holle woorden van een politicus, naar de modewoorden uit de reclamewereld en naar slogans die niet bedacht hadden mogen worden? Strijken moe? Wij doen het voor joe. Het milieu is tevree, want ik rij op LPG. Elk kakje in een zakje. 
Ook ‘Vrouwentaal en mannenpraat’ (Dédé Brouwer, 1979) trok mijn aandacht. Kennis van de taalverschillen tussen de seksen kan bijdragen tot bewustwording, las ik op de achterflap van het boek. Onlangs was ik op vriendenweekend met een motorclub en dat leerde mij weer dat mannen onder elkaar anders praten dan als er vrouwen in het gezelschap zijn. En onze vrouwen thuis zullen wel niet even stoer voor de dag zijn gekomen als wij, Hell’s Angels for a weekend. Misschien moet ik het boek toch maar eens helemaal lezen vooraleer ik weer met motards op stap ga.
Een boek dat me heel erg boeide, was ‘Ontdek je woorden: over taaltoerisme’ (J.G. Thijs, 1989). De auteur had eind jaren ´80 een zaterdagse taalrubriek in Trouw en veroorloofde er zichzelf menig uitstapje naar de schone letteren in. Ik bladerde en las in het boek en voelde me onderwijl een taaltoerist: iemand die met het grootste plezier op reis gaat door de taal en zich laat verrassen door haar heerlijkheden zonder die academisch te lijf te gaan. Als toerist ben je in vakantiestemming. Het moet prettig blijven. Na lectuur van het boek weet ik waarom ‘klokken’ voor Willem Frederik Hermans vrouwelijk waren en dat ‘iemand gedag zeggen’ geen plastictaal is, maar niets minder dan een vingerwijzing naar hoogstaande literatuur bij Nescio en Marga Minco. Dat en nog veel meer kom je dus aan de weet als je taaltoerist bent.

Maar taal komt ook wel eens op de proppen als je écht op reis bent. Mijn echtgenote en ik voeren spitse dialogen vol hilarische taalvondsten als we in een gezochte stad of gevonden dorp voor een kerk, kathedraal of bibliotheek staan. Deze drievuldigheid zuigt mij op, maar stoot mijn vrouw af. Een wonderlijke taalstrijd is het gevolg.
Ook marmeren standbeelden zorgen voor taaltoerisme. Ik herinner me de immense omweg die we maakten op het einde van een slopende dag in Firenze omdat ik te allen prijze het standbeeld van Dante Alighieri wilde zien. Het stond op pagina 156 van onze reisgids én op het Piazza Santa Croce, een beetje in de luwte van de Florentijnse gekte. Man, wat is dat een lelijk beeld. Dat verdient die arme Dante niet. Werd hij destijds overigens niet levenslang verbannen uit zijn geboortestad? Dan hoefde dit beeld als poging tot eerherstel ook niet.
Toen ik voor het beeld stond (kijken deed ik niet), dacht ik dat taal toch beter niet altijd letterlijk wordt genomen. Je hoort het wel eens: die man (of vrouw) verdient een standbeeld. In de meeste gevallen neemt men dit beter niet letterlijk op, want het standbeeld dat vele jaren later het gevolg is van de uitspraak verdient maar zelden de persoon naar wie het opgetrokken is.
Ik doe een oproep aan stadsontwikkelaars en/of schepenen van cultuur. Als jullie vinden dat lokale schrijvers een standbeeld verdienen, hou je dan vooral aan de figuurlijke betekenis. Schrijvers zijn blij genoeg als er van hen gezegd wordt dat ze een standbeeld verdienen. Verder moet niets meer gedaan worden. Schrijvers zijn mannen en vrouwen van het woord. Woorden maar geen daden. Misschien kan de lijst van wie een standbeeld verdient, worden goedgekeurd door de gemeenteraad, dan krijgt het woord zelfs kracht van wet. Maar alstublieft geen beeld naast een kerk, op een rotonde, op een plein of op een parkeerplaats. 
Daar in Firenze maken duizenden toeristen dagelijks kennis met Dante. Ze kennen de dichter persoonlijk en hoeven hem dus niet eens meer te lezen.
Als je literatoren wil memoreren, moet je vooral geen standbeeld voor hen optrekken. Dat schrijven ze zelf wel. Lezers kunnen het dan lezen en leren de schrijver nog veel beter kennen. Letterlijk dan. Naar woord zonder beeld.

Raadpleeg de volledige programmabrochure [pdf-document - opent traag!]

http://www.youtube.com/watch?v=4Wys9VzF-_E


vrijdag 24 augustus 2012

Plastic Kubb 2016

Morgen wordt in Hasselt het Belgisch Kampioenschap kubben gespeeld. Mijn favoriete team HDS-United was al eens kampioen in 2008 en verdedigt nu zijn kansen met één dames- en twee herenploegen. Ze vroegen me naar wat support voor hun ledenblad. Graag gedaan, alle beetjes helpen om hen weer tot beste stokkenwerpers van het land te kunnen kronen. De koningen van de kubb.

Zo’n acht jaar geleden was ik samen met een groep vrienden van het jeugdhuis (al waren wij ondertussen veertigers) op weekend in een kasteeldomein in de omgeving van Brugge. 
Al jarenlang werd dat weekend afgesloten met de traditionele petanquematchen op zondag – Duvel binnen handbereik (Omer was toen nog niet uitgevonden).
Die keer verstoorde een van de deelnemers vrij bruusk het feestje. Hij droeg ons op om geen petanque te spelen die keer, maar om te ‘koningen’. De notoire weekendganger kwam in de loop der jaren al meer dan eens met een fantastisch idee op de proppen, dus dit kon er ook nog wel bij.
‘Koningen’ dus. Zijn poging om het spel aan ons, ongeletterden op dat vlak, uit te leggen, werkte vooral op de lachspieren (al hebben we die zondagmorgen niet veel nodig om tranen in de ogen te krijgen). Hij goochelde met stokken en blokken hout, die hij van de ene lijn op de andere plaatste, en vertelde hoe je het tactisch aan boord moest leggen om dat plankenspel te winnen. Heel leuk was vooral dat hij het die keer zelf eigenlijk nog niet zo goed wist.
We begonnen gewoon met stukken hout te gooien en onze sportanimator zou tijdens het spel wel uitleggen wat we in elke fase moesten doen. Dat was althans de bedoeling. Concreet kwam het erop neer dat hij geregeld zijn hulplijn moest opbellen – niet toevallig iemand die professioneel in de educatieve houtsector actief was.
Maar het lukte, we kregen de spelregels onder controle en sindsdien wordt diegene die als afsluiter van het vriendenweekend een rondje petanque voorstelt, verbannen naar het hoge Zweedse Noorden.

Naar daar waar de Vikingen vandaan kwamen, volgens de legende de uitvinders van het Kubbspel. Het is een oeroud spel, gespeeld in diverse varianten, maar met als terugkerend kenmerk: je kan het niet uitleggen. Uitleggen wat kubben is, is nog stukken moeilijker dan iemand uit de doeken laten doen wat de buitenspelval in het voetbal is. Of hij hoeft Johan Cruyff te wezen.
Toch klinkt dit wat old-fashioned. Tegenwoordig is niks meer moeilijk uit te leggen. Ga naar Wikipedia en daar krijg je in enkele zinnen een heldere typering van alles.
Zo staat het er: ‘Kubb is een buitenspel met als doel het omvergooien van houten blokken door er houten stokken tegenaan te gooien.’
Beste lezer, mag ik hier hartelijk om lachen? Wat klinkt dit ontzettend belachelijk. Het is ook zo, je moet maar eens van op afstand een kubbwedstrijd observeren. En stel je voor dat je niets afweet van het reglement… Het ziet er niet uit.
Maar lachwekkend of niet… ondertussen kubbt iedereen en we beleven er met ons allen ontzaglijk veel plezier aan. Sportleraars wijden hun leerlingen in, gemeenteambtenaren spelen het tijdens hun jaarlijkse teamdag, families spelen het bij oma en opa in de tuin, kubbclubs schieten als paddenstoelen uit de grond. Die clubs gaan op zoek naar hun beste krachten voor de begin-, tussenin- en eindworp en al of niet in het geniep zie je clubleden oefenen in hun tuin. Nu de tornooien welig tieren, moet overigens nog een zinsnede aan Wikipedia worden toegevoegd. Kubb is voortaan ‘een buitenspel met als doel het omvergooien van houten blokken door er houten stokken tegenaan te gooien en waarbij de winnaar een houten blok krijgt’. Die hij vervolgens met gepaste trots op zijn mooiste kast plaatst. 
Voor wie er snel bij was, lag de voorbije jaren het hele kampioenschappenveld nog open. Regionale, provinciale, Vlaamse en landelijke tornooien wijzen ondertussen met de grootste zorg (en zonder scheidsrechter) de respectievelijke kampioenen aan. Wie geld, tijd en passie genoeg heeft, kan zelfs deelnemen aan het wereldkampioenschap in het Zweedse Gotland.

Maar de ambitie moet nog veel hoger reiken. Kubbers aller landen moeten voortaan Olympisch denken en Rio 2016 moet het ultieme doel zijn. Moeilijk kan het niet zijn om van kubben een Olympische sport te maken. Eén telefoontje naar het IOC moet volstaan. Snel even uitleggen aan de telefoonbediende wat kubben is (kan wel eens tegenvallen, zie hoger) en klaar zal Kees zijn.
In het slechtste geval kan er zich wel nog een ethisch probleem voordoen. Het zal weinig tactvol overkomen om in een land waar de strijd tegen het kappen van het Regenwoud al jarenlang een belangrijk politiek thema is, ongecontroleerd houten stokken en blokken in de lucht te kegelen. Misschien moet gedacht worden aan kunststofkubben? Ter compensatie kan de houten medaille ingevoerd worden.
Al is dit een detail. Hoofdzaak nu is: wie belt snel naar Jacques Rogge?

zaterdag 18 augustus 2012

Klein maar dapper

Ik ging op reis naar de Zwitserse Alpen en las een schitterend passend boek. Mont Blanc heet het, van de Nederlandse schrijver Edzard Mik. Toepasselijker kon niet, we zaten  in vogelvlucht op een boogscheut van die Mont Blanc. Het is een tintelende bergsportroman over een vader die een berg nodig heeft om de verstoorde relatie met zijn zoon te herstellen. Ik las het uit de bib en nu staat een ongeschonden exemplaar in mijn boekenkast: een boek om te hebben dus. 
Maar Elke ging met haar zoon naar zee.

Ik heb haar sinds maanden niet meer gezien in de bib, maar ineens is ze er weer. Ze straalt en heeft een gebruinde huid die wijst op een passage in pakweg Portugal of Spanje. Haar nieuwe job en haar eerste zomerverlof deden haar zichtbaar goed.
‘Hoe was je zomer?’ vraag ik.
‘Schitterend geweest. Ik ging naar zee met mijn zoon en een boek…’
‘Klinkt aanlokkelijk. Mooi boek…?’
‘Ja hoor…’ 
Er komt een lichte blos op haar wangen.
Vijftig tinten grijs… Ken je 't?’
Ik heb het nog niet gelezen. Maar ik hoorde en las er al voldoende over om het rood op haar wangen te begrijpen.
‘Neen, maar het schijnt nogal pikant te zijn… Is het ook goed?’
‘Nou ja, pikant... Ik weet niet goed wat ik ermee moet. Maar ik heb me wel geamuseerd.’
Ze aarzelt, kijkt even om zich heen.
‘En het zette me aan tot een stoere daad op het strand...’ fluistert ze mysterieus.
‘Aha…?’
‘Ja. Iets met.. Nou ja… Hoe moet ik je dat vertellen…?’

Elke zit met haar zoon op het strand. Hij laat twee petanqueballen van een zandbergje rollen. Zij leest een boek. Vijftig tinten grijs, haar rode wangen zijn er niet alleen vanwege de stralende zon.
Hun aandacht verlegt zich naar twee jonge vrouwen die schuin naast hen blijven staan. Druk kwebbelend spreiden ze een immense strandmat in het zand, trekken simultaan en zonder de minste gêne hun zomers jurkje uit en gaan languit neerliggen. Ze nemen vervolgens ruim de tijd om hun bruingebrande lichamen in te smeren tegen de schroeiende zon.
Elke houdt de vrouwen in het vizier. Haar ogen glijden samen met hun handen over hun borsten, buik en benen. Hun imposante boezem wordt druk bekeken als ze even later languit op hun rug liggen te zonnen.
Ook zoonlief blijft naar hen kijken en lacht schamper als zij hem aantikt.
‘Wil je dat mama dat ook doet? Met bloot bovenlijf zonnen?’ vraagt ze hem.
‘Kweetnie’, zegt de jongen ernstig. ‘Ik vind wel dat jij mooiere borsten hebt.’
Brede lach op moeders gezicht.
‘Vind je? Ze zijn wel kleiner dan die van hen hé.’
‘Weet ik… Die van jou zijn superklein maar mooi. En veel leuker dan die van hen!’

Ik zie het zo voor me. Een zaterdagavondtafereeltje. Elke gaat met haar zoon in bad omdat ze in alle openheid wil opvoeden. Geen preuts gedoe. Je moeder, je beste vriendin. En de jongen vindt dit alsnog prima. Binnen enkele jaren zal hij zijn ogen afwenden voor zoveel moederbloot en nog wat later zal hij de volle borsten van de vrouwen in het zand verkiezen boven de kleine maat van zijn moeder. Wellicht. Of zeker, als hij een man onder de mannen wil zijn.

Elke loert nog een tijd naar de topless vrouwen. Ineens staat ze recht. Ze spreidt haar verfrommelde badhanddoek over het zand en grabbelt in haar tas. Ze haalt een tube zonnecrème tevoorschijn. Haar boek bergt ze op. 
Ze kijkt even om zich heen en trekt haar T-shirt over het hoofd. Even lijkt ze de koningin van het strand. Haar zoon heeft gelijk: ze heeft kleine, maar mooie borsten. Ook een strakke buik en een leuke kont. Haar slanke benen had ze al eerder geëtaleerd op het zand. Haar gave huid glimt als ze zich geduldig tegen de zon insmeert.
Even lager ligt ze languit te zonnen; haar handen onder het hoofd en haar kleine borsten moedig naar de zon gericht. Zoonlief blijft onverstoord met zijn zandberg spelen.
Ineens klinkt gegiechel. De twee vrouwen kijken achterom en fluisteren tegen elkaar. Ze schateren het uit terwijl ze hun zonnende buurvrouw opnieuw bekijken.
Elke krijgt het in de gaten. Haar boezem wekt hilariteit op. Even overweegt ze om haar T-shirt weer aan te trekken. Of toch minstens haar bikinitopje.
Doet ze niet. Ze blijft een tijdje de spottende vrouwen observeren. Dan veert ze op en gaat op hen af. Met vooruitgestoken borsten en de handen in de zij blijft ze uitdagend voor hen staan.
‘Mmm, jullie hebben mooie borsten hoor, ik ben echt wel onder de indruk. Vol en rond en stevige tepels waar ik alleen maar kan van dromen.’
De twee vrouwen kijken verbouwereerd naar haar op. Ze monstert hen om de beurt. ‘Weet je, ik houd toch veel meer van mijn strakke buik, zonder vetrolletjes zoals die van jullie. En van mijn billen. Trouwens, grote blote borsten zijn toch niet meer in? Jullie zijn hopeloos uit de mode. Zielig…’
Na nog een minachtende blik op de grote boezems onder haar gezichtsveld, komt Elke weer op haar zoon af. Ze tovert een stoere uitdrukking op haar gezicht.
Als ze weer neerzit, proest haar zoon het uit.
‘Goed gedaan, mama!’
‘Ja hé!’ zegt ze guitig.
Ze gaat weer op haar rug liggen. Haar pronte borstjes lopen met de sympathie van alle omstanders weg. Ze zijn klein en mooi.

‘Euhm… Wel een speciaal verhaal hé…’ zeg ik.
Stilaan nam ik de rode wangen van haar over.
‘Leuk toch?’ zegt Elke. ‘Weet je, ik vind dat je er iets mee moet doen…’
Ik frons mijn voorhoofd.
‘Doen? Waarmee dan…’
Ze schiet in de lach.
‘Wel… met mijn literaire borsten…’
‘Ha, dat! Oké... Dan wordt dat ongetwijfeld het pikantste avontuur van Elke en Koen dat ik ooit schreef!’
‘Doe dan maar,’ zegt ze, terwijl ze al naar de romanafdeling stapt, op zoek naar deel twee van de vijftig tintentrilogie.




woensdag 1 augustus 2012

De wolken van Wallis

J’ étais ici il y a trente ans… Ik zei het de voorbije tien dagen wel tien keer in die wonderlijke vallei in Zwitserland. Val d’Hérens: boven Sion, de hoofdstad van Wallis, de hoogte in. Zo’n 30 kilometer natuurpracht, steeds niet kapotgetoerist. Tussen gletsjerpiramides, donkerbruine houten huizen en groene pijnboombossen rij je zo naar de witte pracht van wonderlijke bergtoppen en smeltende gletsjers. 

Tsjonge, wat ben ik boos op mijn ouders! In de jaren ’75-’80 van de vorige eeuw namen ze me mee naar het idyllische dorpje Villaz-La Sage in het Zwitserse kanton Wallis. Villaz was door God vergeten, hoe hoog het ook gelegen was en hoe devoot de plukjes inwoners ook de kerkdienst in hun kamergrote kapel bijwoonden. Precies 1774 meter boven de zeespiegel, maar nog veel hoger reikten de bergen die even verder waren: de Dent Blanche (4365 meter) en de Dent d’Hérens (4171 meter) bijvoorbeeld. Als je er enkele weken verbleef, bleven ze een heel jaar op je netvlies geprint, zo indrukwekkend waren die bergreuzen.

Ik beleefde schitterende jeugdjaren in die Zwitserse vallei. ‘Wat is het eerste boek dat je ooit hebt geschreven?’ vragen scholieren me steevast tijdens lezingen op scholen. ‘Een reisgids voor de Alpen’, vertel ik dan. Het klinkt wellicht dom en onbegrijpelijk, maar zo is het wel. Na elke zomervakantie schreef ik, overijverige tiener, op steekkaarten aan een neverending reisgids ‘Evolène’ (zo heet het centrumdorp in de vallei). Bijna encyclopedisch rafelde ik alles uit wat me bond aan die magische vallei. De reisweg ernaartoe: die begon in Tourcoing en ging over Lille, Reims, Chaumont, Besançon en Lausanne tot in Sion – van alle dorpjes, streekjes en riviertjes die je tegenkwam kon je een toeristische, geografische en cultuurhistorische schets lezen. De toeristische hoogtepunten van het dal: de houten huizen met Mäuseplatten, de koeiengevechten, de klederdracht, de wolnijverheid, de raclettekaas. De bergtochten die je er kunt maken en de berghutten waarin je kunt overnachten: met persoonlijke aantekeningen en originele verblijfsstempel. Voor bergfanaten was er ook een uitgeschreven versie van de fatale eerste beklimming van de Matterhorn op 14 juli 1865 door de Engelse tekenaar-alpinist Edward Whymper en zijn metgezellen – je kan nooit genoeg weten. Pronkstuk van mijn handgeschreven reisgids was het onderdeel fauna en flora. Alle planten en dieren die je tijdens je zwerftochten door de Zwitserse Alpen kon tegenkomen, werden breedvoerig en gedetailleerd beschreven. Twee zomers lang verdween een aanzienlijk deel van mijn opgespaarde zakgeld aan prentkaarten van Alpenbloemen. De feiten zijn verjaard, dus dit mag ook: tijdens de bergtochten die we maakten, speurde ik naar de exclusieve bergbloemen en van elke soort die ik ontwaarde verdween een exemplaar in het boek dat ik in mijn rugzak meezeulde. Het moest vliegensvlug gaan, want de planten die ik verzamelde genoten hoge bescherming en er stonden zware boetes op als je je niet hield aan het strenge plukverbod. Niet alle wandelgenoten zouden me laten betijen, maar zij waren uiteraard niet op de hoogte van het hogere doel dat ik me had gesteld en dat me een absolute vrijgeleide gaf om alles te plukken wat ik nodig had voor mijn verzamelencyclopedie. Terug thuis (in het Vlaamse laagland) keek ik nieuwsgierig of de planten mooi gedroogd waren en ze in mijn flora hun plaats konden krijgen. 
Lokaal cultureel en biologisch erfgoed: ik was actief in een sector die nog niet bestond.

Natuurlijk heb ik de boekjes nog! Jammer dat ik mijn puberhandschrift zo moeilijk kan lezen, maar het lukt wel. Alles zit opgeborgen in rode ringmapjes, drie in totaal en netjes ontsloten en geordend zoals je van een later bibliotheekmens mag verwachten. Met inhoudsopgave, abstracts en trefwoordenregister. Foto’s geknipt uit folders, brochures en verhelderende prentkaarten. En de gedroogde bloemen natuurlijk: Alpenaster, wolverlei, grootbloemige doronicum, voorjaarsgentiaan, grasbladrapunzel, zwarte vanilleorchis, gele monnikskap en veel meer van die zaligheden. Op bladzijde 25 van deel drie vind je het hoogtepunt in het boek: twee gedroogde bloempjes van de Leontopodium Alpinum – Edelweiss voor de vrienden.

Vorige week ging ik voor het eerst na ruim dertig jaar terug naar dat heiligdom van mijn jeugd. Neen, niet met mijn persoonlijke reisgids, die bleef veilig thuis. Alles wat erin staat, ken ik toch uit mijn hoofd. Ik had vijf dagen nodig om mijn wederhelft de geheimen van de streek te tonen (zij was er nooit eerder). Niets was veranderd. Oké: geen muilezels meer, geen klederdrachten, de gletsjers hebben last van de opwarming der aarde… maar verder: dezelfde bergen, dezelfde wegen, dezelfde winkels, dezelfde cafés. Je gelooft het niet: op dezelfde plek als dertig jaar geleden, achter een verloren rotsblok op de flank van de Col de Torrent, floreerden weer twee Edelweisjes. Mijn plukwerk van toen had dus geen blijvende schade en het uitsterven van de soort teweeg gebracht. En neen: dit keer plukte ik de bloempjes niet.

Om al die teruggevonden schoonheid ben ik niet boos op mijn ouders. Maar wel omdat ik vorige week vruchteloos zocht naar mijn grootouders die il y a trente ans trots terugkeerden van een wandeling met een ruiker hoogbeschermde Turkse Lelies. Omdat ik mijn ouders voor me zag terwijl ze in korte broek op de ladders van Cabane Bertol klommen. Omdat ik elke seconde terugdacht aan de leeftijdgenoten die il y a trente ans met me meereisden. Aan ons groepje tieners dat ’s avonds door het bos naar het café La Cordéé trok om milkshakes te drinken (het Tiroler robotorkestje is er nog). Aan de groepstochten die we il ya trente ans maakten naar de berghutten in de streek en aan onze angst voor de verschrikkelijke Yeti. Omdat ik niemand meer kende in chalet Plein Soleil en camping Molignon waar we toen verbleven. Omdat ik niet meer even snel en soepel de bergen bestormde zoals il y a trente ans. Omdat niet meer Bernard Hinault maar Bradley Wiggins de Tour de France won. 

Ouders aller landen, ga niet elk jaar terug naar dezelfde vakantiestreek. Je bezorgt er je kroost een weliswaar legaal maar wel levenslang emotioneel trauma mee.
Volgend jaar ga ik op reis naar Umbrië, de Spaanse Pyreneeën, de Noorse fjorden of de Schotse Highlands. Op geen van die plaatsen kwam ik eerder. 
Maar in 2014 kom ik wellicht terug naar Villaz-La Sage, de mooiste plaats ter wereld.

http://www.youtube.com/watch?v=mROvTael9G4&feature=related

Lees ook mijn vakantieterugblik 2011.