Pagina's

maandag 23 december 2013

Wat doen we nu met Rudolf?

Ik wou het over de verpampering van onze samenleving hebben. 
In tijden van de warmste week en de groenste kerst hebben we de neiging om even oog en oor te hebben voor de armsten in onze maatschappij. Zij voor wie elke maand net iets te lang duurt. Zij voor wie het leven net iets te moeilijk is. Zij die net iets te veel tegenslag krijgen te verwerken. Zij die zich geen kalkoen voor kerstavond of champagne voor oudejaarsavond kunnen permitteren.

Ophouden!, zullen sommigen onder jullie zeggen. Deden we de laatste jaren niet meer dan van ons verwacht kan worden om de bovenstaanden te helpen? We zetten kaarsen voor ons raam, we nodigden eenzamen uit, we vroegen plaatjes aan, we waren een minuut stil en in gedachten bij hen, we deden, hen indachtig, de laatste van de tien flessen niet open, we luisterden zelfs naar Studio Brussel. Alles voor de minder gegoeden, de uitzichtlozen en de ongelukkigen. 
We deden eigenlijk nog veel meer. Wat we als individu niet konden oplossen, lieten we met grote gulheid over aan de overheid en andere menslievende organisaties. Er werden metrostations opengesteld, voedselpakketten uitgedeeld, dekens verspreid, soep geserveerd. Op de stoep dan nog. We keken en zagen dat we goed deden.
Of net niet. Door onze overdreven ijver, onze oneindige goedheid en overdreven verdraagzaamheid hebben we de bovenstaanden gepamperd. Alles ging vanzelf. Als ze het zelf niet konden bolwerken, zou de omgeving wel voor hen zorgen. Als er geen boter op de plank kwam, zouden de buren wel zorgen voor een bord soep op de stoep. Als ze het koud kregen, zou iemand hen wel een deken toestoppen. Ze werden gekoesterd en geknuffeld en met alle goede zorgen van de hele wereld overladen. 

Beste lezers, deze lange geëngageerde inleiding heeft slechts tot doel jullie bijzondere aandacht te vragen voor hij die voortaan alleen nog een toekomst van peilloze ellende en bodemloos verdriet voor zich heeft. Hij die de voorbije tien jaar werd gepamperd, geknuffeld en geliefkoosd, hij die genoot van ieders liefde en adoratie, hij die zich kon wentelen in emotionele en materiële rijkdom, hij die op handen werd gedragen. En nu ineens is er niets dan emotionele leegte….

Zij waren de kamelen van de toendra en de koningen van de taiga toen zij door de Kerstman zelf werden uitverkoren om zijn slee voort te trekken. Sindsdien kleuren Dasher, Dancer, Prancer, Vixen, Comet, Cupid, Donner en Blitzen de merry christmassen over de hele wereld. Alleen de rendieren zijn namelijk in staat om de soms Arctische winters van de kerstdagen te trotseren en dankzij het tapetum lucidum kunnen hun ogen ook tijdens de donkerste dagen blijven zien en de goedgemutste Kerstman ohohoënd over de daken van de huizen loodsen. Met grote ijver kwijten ze zich al eeuwen van deze vooraanstaande taak. De trotse rendieren kruisen de planeet rond en brengen vrolijke pakjes naar altijd vrolijke mensen. Ze ontlokken kreten van vreugde en geluk bij kleine kinderen, hun ouders en die hun ouders.
De aandachtige lezer heeft gemerkt dat een naam ontbreekt in het lijstje van de uitverkoren rendieren. Die van Rudolf, het rendier met de rode en voor wie goed kijkt glimmende neus. Om die neus werd hij destijds verstoten door zijn soortgenoten, die hem bespotten en beschimpten. Rudolf trappelde zonder ambitie of vooruitzicht rond op aarde. In zijn leven zou alleen plaats zijn voor koude kommer en kille kwel. Rudolf zou maar korte tijd leven.
Toen hij op een winterse avond in zichzelf huilend over Vlaamse wegen liep, zich afvragend of er voor hem nog wel een toekomst was en of hij zichzelf en zijn omgeving niet een groot plezier deed door zich terug te trekken in de stilte en de koude van de taiga, kwam hij de Kerstvrouwen tegen. Het moederhart van deze Vlaamse Maria’s bloedde meteen toen ze het arme beest verschrompeld op een bank in het park zagen zitten. Ze namen hem op in de warmte van hun vriendenkring, overlaadden hem met liefde en oeverloze zorg, voedden en troostten hem. Rudolf vond voorwaar zijn levensvreugde terug en stilaan werd hij weer een alive and kicking rendier.
Na enkele weken Kerstvrouwenschap kon hij niet wachten om de ware Kerstman weer op te zoeken. 
‘Hallo, hier ben ik dan, Kerstman!’ zei hij. Santa keek hem even aan, zag dat hij goed was en stelde hem prompt een arrenslee ter beschikking.
Sindsdien kan je Rudolf tijdens de Kerstnacht weer onverdroten behendig tussen de sterren zien manoeuvreren en geen dak van een huis waar christelijke kinderen wonen, ontsnapt aan zijn aandacht. Voor elk van hen heeft hij een fantastisch cadeautje en hij laat niet na hen te trakteren op zijn wonderlijke kreet die hij ten gehore brengt terwijl hij zijn neus extra rood laat glimmen.

De voorbije tien jaar maakte Rudolf twee weken voor de kerstnacht, als de Kerstman hem op verkenning naar zijn geliefkoosde Regio van Vlaanderen stuurde, een serieuze omweg. Hij kon en wou niet nalaten om de Kerstvrouwen, die hem zoveel jaren geleden uit de goot hadden gehaald, een dankbezoekje te brengen. Van hun kant zorgden de Kerstvrouwen voor een groot feest, waarop alle vrienden die Rudolf in die moeilijke levensfase hadden geholpen, werden uitgenodigd. De bovenste zaal, waar al die jaren het prettigste kerstfeest van het jaar plaats vond, gonsde van levensvreugde en geluk en de Kerstvrouwen keken met stralende ogen naar hun Rudolf. Door hem zo schoon te helpen, waren zij ook zelf gelukkiger geworden en ze lieten vele vrienden mee genieten van het feest. Hiermee brachten zij op geheel eigen wijze de kerstboodschap over.

Helaas, driewerf helaas. Door een agendaprobleem is het feest van de Kerstvrouwen komen te gaan. De edele vrouwen verkeren in de onmogelijkheid om een elfde kerstfeest op het getouw te zetten. Rudolf toonde begrip voor deze organisatorische onmogelijkheid, maar zal overmorgen, nadat hij met zijn arrenslee door de Vlaamse kerstnacht zal hebben gekliefd, met heel veel pijn en verdriet naar zijn taiga terugkeren. Ook de Kerstvrouwen zelf zijn er het hart van in. Maar… het gaat niet meer…

Edoch… misschien kunnen de goedmoedige dames in de toekomst op een andere manier de kerstboodschap verkondigen? Misschien moet het niet per se met Kerstmis… Misschien kan het ook in de zomer… Of in de lente of in de herfst. Met Pasen of Odrilligen. Op een maandag of een vrijdag. Iets met kunst of koers of met een notaris. Desnoods verkleed.

Laat het alle dagen een beetje kerstmis zijn!
Alle ideeën voor een kerstmarkt tijdens het jaar kunnen hieronder als reactie worden gepost. De Kerstvrouwen lezen mee en zullen elk voorstel ernstig onderzoeken. En ziet: eerlang maken ze hun comeback.

In afwachting wens ik eenieder een fantastisch kerstfeest en een vreugdevol 2014!

zondag 10 november 2013

Scholeksters

Voor wie aanwezig was op de literaire avond in het kader van Kunstmaand Ameland, ben ik tot het einde der tijden ‘die van de scholeksters’. Vreemd hoe iets loopt. Het was niet de bedoeling, maar ik ben de auteur van de scholeksters. De bonte pieten.

Het was een gezellige avond op donderdag 7 november in herberg De Zwaan in Hollum op het eiland Ameland. Voor het eerst besteedde de jaarlijkse Kunstmaand aandacht aan de eerste aller kunsten. Taal en letteren dus. En ik was de eerste literaire gast, omdat mijn jeugdroman Gek op een eiland helemaal geïnspireerd is door mijn liefde voor de Waddeneilanden en omdat ze wel eens wilden weten waarom een Vlaamse auteur zo erg gefascineerd is door die Friese eilanden.

De gezellige gelagkamer van de statige herberg was mooi volgelopen en al wie er zat, zat er met grote verwachtingen. Als dat maar goed afliep… Maar toen ik van wal stak (paste wel op dat eiland), bleek ik de goede insteek te hebben gevonden. Ik vertelde over mijn jeugdidolen en dat die vaak Nederlanders zijn. Robbie Rensenbrink, Jan Terlouw en Boudewijn de Groot bijvoorbeeld. De Nederlanders voelden gemeende interesse en waardering en bleven geboeid luisteren.

Al was die eerste een risico. Ik bracht nog eens in herinnering dat Robbie Rensenbrink en niet Johan Cruyff de geschiedenisboeken zou zijn ingegaan als de beste Nederlandse voetballer ooit als hij in 1978 tijdens de wereldbekerfinale tegen Argentinië de bal aan de juiste kant van de paal had getrapt. Oeps, dit is een nooit genezen oude wonde nog eens openrijten, bedacht ik nog tijdens het voorlezen. Ik vermoed dat een hele generatie Nederlanders (die van het publiek in De Zwaan) dit trauma nog steeds niet heeft verwerkt. München 1974 was erg, Argentinië 1978 nog veel erger. Als Romelu Lukaku deze zomer tijdens de wereldbekerfinale in Rio de Janeiro de bal aan de juiste kant van de paal in het doel van Stekelenburg zal trappen, mag ik nooit meer Amelandse grond betreden. Hoe dom kan je zijn.

Het was niet het enige risico dat ik liep.“Mijn liefde voor de Waddeneilanden ontbrandde in 1976,” vertelde ik in De Zwaan. 
“Ik zat in de eerste klas van de middelbare school. Elke donderdagavond zaten we met de hele familie aan de televisie gekluisterd. Veel keuze was er toen niet: één Vlaamse zender, de BRT, een Waalse zender, de RTB, en twee Nederlandse zenders. Van die Nederlandse zenders herinner ik me vooral Willem Ruis, Loeki de Leeuw en AVRO’s Toppop. Als kind keek ik niet zo vaak tv, ik zat toen al in de boeken. Toch is het een televisie-ervaring uit die tijd die me jaren later naar de Waddeneilanden dreef. In mijn herinnering zat ik een heel jaar lang elke week te kijken naar Sil de Strandjutter – in werkelijkheid waren er acht afleveringen van de mythische reeks. Acht weken die een hele jeugd duurden. Ik zat met bonkend hart, open mond en gloeiende wangen te kijken naar de lotgevallen van die eilandbewoners op dat verre eiland. Mijn moeder keek ook, ze was gek van die norse Sil, denk ik. Mijn zus keek, zij was verliefd op Jelle en Wietse. En ik? Ik viel voor Lobke en geef graag toe dat dat ook de verdienste was van Monique Van de Ven. De prille verliefdheid kwam pas tot volle wasdom toen ik enkele jaren later naar Turks Fruit keek. Toen keken mijn vader en mijn moeder niet meer mee.”
Ik vertelde over mijn eerste reis naar de eilanden, mijn zoektocht naar het huisje van Sil op Terschelling en mijn jeugdroman die ik er jaren later rond weefde. 
Het publiek vond het een wonderlijk verhaal. Maar in de pauze vroeg een sympathieke mevrouw (de vrouw van de burgemeester, zo bleek later) me welk eiland ik nu eigenlijk het mooiste vond. Het was een gevaarlijke voorzet. Durfde ik toen Terschelling antwoorden, mocht ik de volgende dag met de eerste boot terug naar huis. Maar ik viel op mijn diplomatieke pootjes. “Ik vind ze alle vijf even mooi,” zei ik. “Maar Ameland is toch wel erg bijzonder. Niet te groot en niet te klein.” En toen begon ik snel over de legende van de Amelandse heks Ritskemooi en haar zoon Sjoerd, die me zo had geïntrigeerd. "Gek op een eiland is het verhaal van een moeder die haar zoon moet loslaten. Niet aan de zee, maar in haar hart en haar geest," zei ik. Zo is het en de toehoorders knikten enthousiast. Dankzij Ritskemooi werd ik definitief één van hen. Ik mocht blijven.

Ach, ik was even de sympathieke, onhandige en exotische Vlaming. Ik bracht mijn eerste keer op de Wadden in herinnering, dertig jaar geleden. We reisden ernaartoe en wisten nauwelijks waar we waren en wat we er kwamen doen.

We noemden een eidereend een windei
en een tureluur was gewoon een vogel
toen we hier de eerste keer kwamen.
We vergaapten ons aan de vuurtoren
en huurden één fiets voor ons tweeën.
We bekommerden ons niet om het verboden broedterrein,
zakten verbaasd tot onze knieën in dat mooie onbetreden strand,
zochten in de veerhaven naar een verkooppunt voor een retourtje.
En wat ik ook nog weet van toen:
de campinguitbater noemde me mister O’Heane,
in het Oude Boothuis waanden ze ons Zweden met ons gekke West-Vlaams.

Wij verkneukelden ons aan dat grappige ‘Doei’.
Wat vonden wij Fries toen een rare taal.

Ik was niet de enige gast op de literaire avond in De Zwaan. Lucette van den Berg was er ook. Zij is een Jiddische zangeres met een hemelse stem, prachtige liederen én een goede gitarist. Maar tijdens de pauze vertelde ze me over haar liefde voor de Jiddische poëzie en cultuur. En hoe ze die uit de vergetelheid wil houden door ze niet steeds opnieuw te herhalen. “Nogal wat muzikanten van Klezmer-bands begrijpen niet waarom ik dit doe,” zegt ze. “Ik steek de liederen en de muziek in een heel nieuw en hedendaags kleedje. Dat moet, vind ik. Cultuur leeft en staat niet stil. Als je de Klezmer-muziek alsmaar blijft spelen en herhalen zoals ze dat honderd jaar geleden ook al deden, dan zing je die zo het verleden in. Ik ben trots op mijn afkomst en ik wil daarover getuigen. Met liederen en muziek die boeien”.
We hadden een heel fijn gesprek over taal en muziek en ik had het over het gezwoeg van Vlaanderen. Welke taal is onze cultuurtaal? Omdat het dialect ons nergens brengt en we weigeren het Algemeen Nederlands te omarmen, spreken we nu een tussentaal (Vreselijk woord overigens. Taal is. Taal is niet ergens tussen.). “Waar is dat nu goed voor?” vroeg Lucette zich luidop af. 

Toen ik donderdagavond op Ameland aankwam, was het al pikdonker. Pieter en Marleen voerden me van de veerhaven naar mijn pension en vandaar naar De Zwaan. Op het licht van de vuurtoren na, kreeg ik niets te zien van het eiland. “Ik ben pas op een Waddeneiland als ik een scholekster heb gezien," zei ik guitig tijdens de lezing. Later las ik nog een vers over scholeksters en in het fragment dat ik voorlas uit mijn boek was de wadvogel er weer. “Soms word ik gek van die vogels," foetert Johanna in het boek. “Vooral van die vreselijke scholeksters”. Schreef ik dat?

Mijn medewerking aan de literaire avond werd ruim gehonoreerd met een verlengd verblijf op het eiland. De organisatie zorgde voor een fantastisch logement in pension Ambla. Een fijne kamer met uitzicht over de weidse polder tot aan de waddendijk en met schapen en paarden die kwamen grazen tot op mijn terras. ’s Avonds werd het pikdonker alleen maar gebroken door het schitterend schouwspel van de krachtige lichtstraal van de vuurtoren, die in drie bewegingen en met de regelmaat van een klok zijn licht even spreidde over het aartsdonkere veld.

Ik beleefde drie wonderlijke dagen op het eiland. Het was schitterend weer: geen regen, een beetje wind en voortdurend een flauw zonnetje. Op vrijdag fietste ik het hele eiland rond en vergaapte me twee keer aan een neergestreken zwerm scholeksters op het drooggevallen wad. Ik trok de remmen dicht om ze even te benaderen, maar ze duldden geen gezelschap. Ik voelde me schuldig toen de honderden vogels de andere kant van het wad opzochten uit angst voor die Vlaamse schrijver. Sorry schollies, dacht ik. 
Alleen op het oneindige wad bedenk je de raarste dingen. Ik keek even om me heen, er was echt niemand te bespeuren. En toen zong ik wat je alleen daar doet: “Ons land is klein dat weet eenieder, dat hebben we op school gehad, maar het kan groots zijn in zijn schoonheid, ik denk hierbij speciaal aan ’t wad.” Neêrlands Hoop, Freek de Jonge en Bram Vermeulen, anno 1972. Wees niet plaatsvervangend bang: niemand kon me horen.

De fietstocht leidde me naar fijne en verrassende locaties met aardig kunstwerk van de Kunstmaand. “Heb je al een scholekster gezien?” monkelde de suppoost in de kerk van Hollum. Ik schrok ervan hoe lelijk de storm van 28 oktober in de dorpen had huisgehouden: 85 oude bomen sneuvelden en sommige misten op een haar na de gevel van de eilanderhuizen. Ik kon de verleiding om het kerkhof te bezoeken niet weerstaan en genoot van de zerkjes van de commandeursgraven waarachter een leven vol zeemansleed én -vreugde schuilging. Ik genoot van het geknisper van de schelpenpaadjes door de Noordzeeduinen waar ik niemand ontmoette (op een ree na). In het duingebied rond de eendenkooi bewonderde ik de speelse kunstinstallaties in het zand en ik dronk warme chocomelk in de kroeg op het einde van de wereld. In Buren ging ik Ritskemooi groeten en in Nes zag ik de uitgebrande kerk. Aan kerken geen gebrek op het eiland: je hebt ze doopsgezind, gereformeerd en hervormd. De kerk in Nes die vorige zomer in een brand verging, was de enige rooms-katholieke kerk op het eiland. Het doet je wat, als Vlaming, zo’n zwartgeblakerd skelet van een kerk te zien. Gelukkig was dit geen nawee van de Beeldenstorm. Je weet maar nooit met die calvinisten…

In de erg mooie kerk die het dichtst bij mijn verblijfplaats stond, woonde ik op mijn laatste avond op het eiland een heel innemend concert van Katell bij. Een knappe zangeres die, met steun van een stel goede muzikanten en backgroundzangers, Nederlandse kleinkunst en Frans chanson brengt. Ik hoorde een heel mooie interpretatie van Bécauds ‘Nathalie’ en een helaas wat melige versie van Jules Decortes ‘Ik zou wel eens willen weten’. Dat had niet gemoeten, maar de rest van het concert maakte alles ruimschoots goed. Zo sfeervol, zo stemvast, zo warm. Katell zong een heel mooi eigen nummer over wie ik gemakshalve maar ‘Annelies uit Enschede in Twente’ noem: een lied over een verloren droom. Waarom moest ik ineens denken aan Willem Wilmink, de veel te vroeg gestorven dichter uit Enschede die ik ooit ontmoette in mijn vroege bibliotheekjaren? Nog een bijna-vergeten jeugdidool. Katell moet mijn gemijmer opgemerkt hebben: prompt zong ze Wilminks bewerking van Brels ‘Voir un ami pleurer’. En hop, daar zat ik ineens ook bij Herman Van Veen en Johan Verminnen.

De lange treinreis terug was een langgerekt afscheid aan deze korte Frieslandreis. Tijdens de heenreis had ik vruchteloos gewacht op het grappige koffiekarretje van de Beneluxtrein tussen Antwerpen en Rotterdam. Helaas, het schattige ding is niet meer. Maar ergens tussen Heerenveen en Amersfoort werd doorheen de intercom plots de railcatering aangekondigd. “Dames en heren, zo dadelijk kom ik bij je langs met een heerlijk kopje koffie of thee, verse koffiekoeken, verkwikkende zoetwaren en andere lekkernijen”. Zo zei hij het, de jongen die even later met een volgepropte rug- en buidelzak door de trein laveerde. Ik dacht aan Lucette. Je moet dingen niet de vergetelheid indenken. De koffie kwam uit een rugzak en de jongen die hem serveerde droeg geen uniform met pet, maar het bakkie smaakte even heerlijk.

In Utrecht werd de rust van vier heerlijke dagen definitief verstoord. Een bende jongeren stapte op de bovenverdieping van de trein en deed die prompt wiebelen met rusteloos gestamp. Hun gezang klonk luid uit de trein en echode in de stationshal. Dat het stil was aan de overkant en er geen woorden maar daden moesten zijn. Feyenoordsupporters op weg naar hun Rotterdamse Kuip. Kleine boskampjes, dacht ik. Grote bek maar goed van inborst.
Zouden ze Johan Boskamp kennen? Misschien wel, van op televisie, ook op de NOS laat de halfbelg zijn voetballicht wel eens schijnen. Zouden ze Robbie Rensenbrink kennen? Misschien, van hun vader. Zouden ze Lobke van Terschelling kennen? Wellicht niet. Maar hun vaders wel. Zeker weten.

De 17de editie van Kunstmaand Ameland loopt nog tot en met 1 december 2013. Je moet er echt eens naar toe gaan. Naar Ameland en naar de Kunstmaand.



Luister naar Lucette van den Berg.
Luister naar Katell.
Lees Gek van een eiland....

maandag 9 september 2013

Heartbeat

Als ik aan Luc denk, denk ik aan een megafoon, maar dan een van een vorige generatie. Een die kraakt en sputtert als je erin wil praten. Die huilt en briest als je ermee in de wind staat. Die gevaarlijk ploft als je hem neerzet. Die principieel onverstaanbare klanken spuwt als je erin spreekt.

Die megafoon dus. Luc introduceerde hem in het Wevelgemse straatbeeld. Als coördinator en hoofdanimator (als alles eigenlijk) van ‘het patronaat’ (zo heette de speelpleinwerking in Wevelgem toen en wie Luc heeft gekend zal dat blijven zeggen – zoveel schoner dan Katjeduk) zeulde hij het apparaat altijd met zich mee. Hij gebruikte de megafoon om een spel uit te leggen, kinderen aan te moedigen, richtlijnen te geven, instructies te verspreiden. Kinderen keken vol bewondering naar de man met de megafoon. Maar ze begrepen zijn spitse opmerkingen bestemd voor de oren van de begeleiders niet. De kwinkslagen die hij losliet op de toehoorders en passanten. Wie dicht bij hem stond, zag de typische Luc-grimas. De pretoogjes, de gespannen lippen, de kuiltjes in de wangen. Jarenlang liet Luc kinderen spelen en hij smeedde van zijn animatorengroep een enthousiast team. Toen was ’t Vliegske er nog niet, maar Luc leerde de jongelingen hun eerste aarzelende stappen in een beginnend uitgaansleven zetten. We trokken naar De Vaze en Luc organiseerde hilarische leidersfeestjes in de verblijfshoeve van de kinderboerderij in Marke.
‘Zaterdag ga ik naar Rock Torhout,’ zei hij. ‘Ik wil Chris Rea wel eens zien. Ik vind hem wel iets hebben.’ Ik schrok toen nogal. Luc was tenslotte al 29 en toch nog naar Rock Torhout! Hij was zijn tijd ver vooruit. Jaren later werd hij schooldirecteur maar in zijn hoofd bleef hij zijn hele leven een enthousiaste tiener. Tot gisteren.
Mijn carrière bij het patronaat duurde niet zo lang als die van Luc, al bracht ik het ook tot hoofdanimator in zijn team. Ik leerde veel van hem. Hoe hij dingen aanpakte en nooit tevreden was met ‘gewoon’. De animatoren moesten hun activiteiten uitschrijven in een schriftje en Luc las die voorbereiding aandachtig door. Waar het pedagogisch niet helemaal klopte, kwam hij tussenbeide of hij ging de groep ter plaatse bekijken. Maar hij genoot ervan als je je spelvoorbereiding kruidde met een onzinnige of absurde inkleding. En dan kon je een even leuke kwinkslag van zijn kant terugverwachten. Luc ging op zoek naar betere kinderprogramma’s (‘Samson’ kwam ooit, herinner ik me, lang voor de hond gecommercialiseerd was), streefde naar creativiteit en originaliteit en koppelde dit aan een stevig organisatietalent. Op het einde van de spelnamiddag was er een evaluatie en Luc leerde ons leren van elkaar. De vergadering begon hij overigens altijd met de rituitslag van de Tour (Bernard Hinault won toen elke dag). Onze monden vielen open toen hij plots zei dat hij voor het patronaat een aftandse bestelwagen had gekocht. De wit-groene Volkswagen-camionette verscheen op straat en bewees niet alleen het patronaat maar ook vele jeugdbewegingen en organisaties mooie diensten. Thanks to Luc.

Enkele jaren later kwam Luc weer helemaal in beeld nadat hij begonnen was als reporter van Het Nieuwsblad. 
Toen hij voor het eerst een uitgebreide reportage mocht schrijven (een interview van een volledig blad… toen bestond dat), kwam hij bij mij terecht. Hij interviewde me over het begin van het nieuwe werkjaar van kinderfilmclub Jefi. Het werd een lange babbel: een uur voor de krant en twee uur voor onszelf. Want Luc interesseerde zich écht voor de onderwerpen waarover hij zijn reportages schreef en dat bleef hij zijn hele journalistenbestaan doen.
Luc was een gedegen reporter. Hij maakte werk van zijn teksten en ging uitstekend om met het steeds strakker redactioneel kader. In weinig zinnen kon hij een sfeer oproepen, informatie verstrekken, een mens schetsen. Wie hem te woord stond, herinnert zich zijn rake vragen en was best ook op zijn hoede. Als je niet oppaste, liet je hem ongewild het achterste van je tong zien. Velen herinneren zich ongetwijfeld ook zijn spottende grijns en zijn zoekende blik. Toen ‘wij’ hem ooit vertelden over een optreden van ons Tsjechisch Mannenkoor, verscheen er een frons van ongeloof op zijn voorhoofd, maar wie goed keek zag dat hij eigenlijk veel zin had om zijn balpen weg te kieperen, een snor aan te trekken en duchtig mee te zingen. Chiroleider for ever. En centervoor van SV Wevelgem.

Luc was een doorgewinterd verslaggever van Het Nieuwsblad geworden toen ik even passeerde als collega-reporter bij Het Wekelijks Nieuws. We gingen vaak samen op reportage en Luc had geen moeite om een primeur met mij te delen. Het Wekelijks Nieuws verscheen enkel op vrijdag en als tegenprestatie gunde ik hem altijd wel de woensdag of de donderdag. Toen het persgild nog uit een grote groep reporters bestond, smeedde Luc plannen om een ‘Avond van de Pers’ te organiseren. Die ging enkele jaren door en de avond groeide uit tot officieuze ontmoetingsavond van de Wevelgemse verenigingen. In een ludieke spel- en quizavond (getekend: Luc) namen die het tegen elkaar op. De voorbereidende vergaderingen waren hilarisch, vooral omdat de persmannen elkaar toen ook toevertrouwden wat ze níet hadden geschreven. 
Maar kranten vergaan en reporters gingen, de perskring bleef niet bestaan. Ik heb een huis met een grote zolder en Luc vertrouwde me de spelattributen toe. Wat moet ik daar nu in godsnaam mee?

Wat moet ik met die herinneringen? We zaten samen in de redactie van Klein Tokyo, de themakrant die enkele keren verscheen in het kader van het cultureel project Anno ’02. We lieten ons schrijvenderwijs nogal gaan toen en bedachten o.m. een leuke reportage rond het thema: wat gebeurt er als je op een doordeweekse dag een uur op een Wevelgems plein blijft zitten? Hij nam Gullegem voor zijn rekening, ik ging postvatten op de Wevelgemse Grote Markt. We kwamen tot dezelfde conclusie toen…
Luc kwam onverwachts weer eens op de proppen als presentator van de medewerkersquiz van het gemeentepersoneel. Net iets voor Luc. 'Komaan mannen, er moet voor één keer gewerkt worden vanavond!' Met Luc-grimas.
Onze laatste samenwerking dateert van enkele jaren geleden. Luc was ondertussen schooldirecteur geworden en moest een scriptie schrijven na het volgen van de directeursopleiding. Of ik eens wou nalezen…? Alsof zijn tekst niet goed genoeg zou zijn... Maar Luc was niet tevreden met 'goed genoeg'. Hij moet een ontzettend goede onderwijzer en schooldirecteur zijn geweest.

De laatste maanden zag ik Luc niet zo vaak meer. Hij schreef niet meer voor de krant en het leven gaat niet altijd over rozen. Maar op zijn Facebookpagina zag ik hem onlangs getooid in een kleurrijk hemd, met een enorme ketting om de hals én met de Luc-grimas op het gezicht Balthazar Boma interviewen. En op het Cactusfestival (ja, hij ging nog steeds naar muziekfestivals!) zag ik hem in de verte met zijn dochter: vader-dochter-dag. Het ging goed met Luc. 

Zaterdag stond hij ineens voor mij in de bibliotheek. ‘Hé, da’s lang geleden!’ We hadden een korte babbel. En nu is hij er niet meer.

http://www.youtube.com/watch?v=5URqWXi2elQ

Lees ook Fietsend reporter.


vrijdag 12 juli 2013

De toverdrank van Heinz Schönberger

Voor het eerst sinds vele jaren doet de Ronde van Frankrijk wat van haar verwacht wordt. De zon en de zomer dichterbij brengen. Als de renners geschroeid en geblakerd onder een stralende zon de Champs Elysées oprijden, is het ook voor mij tijd om de koffers te pakken. Richting Frankrijk.

We gingen jaren zonder auto op reis. De trein bracht ons naar verre oorden als Marrakech, Collioure, Albufeira of Székesfehérvár, het vliegtuig naar New York, de bus naar Toscane, de veerboot naar de Friese Waddeneilanden, de fiets naar de Kemmelberg. Nu is die auto er wél en kleuren we met schandelijk veel jaren vertraging de kaart van Frankrijk in. Na Bourgogne en de Alpen reizen we dit jaar naar Bretagne.
‘Het is er heel mooi, maar je moet wel een beetje geluk hebben met het weer,’ zegt iedereen me. Waarom moet ik dan altijd aan een open deur denken? Maar ik ga niet op reis voor het weer. Ongelooflijk hoeveel afwisseling de eigen tuin op weerkundig gebied heeft te bieden.

Ik ga naar Bretagne voor het landschap, de kliffen, de zee, de vissersdorpjes, de rotskust, het achterland. We verblijven nabij Paimpol, de uitvalsbasis van de IJslandsvaarders in de roman van Pierre Loti. Ik had een oud exemplaar van Pêcheur d’Islande in mijn bezit en gaf hem enkele maanden geleden cadeau aan Katrien Vervaele tijdens de voorstelling van het biografische cahier dat ik over haar had geschreven. Ik heb er ineens wat spijt van dat ik hem grootmoedig weggaf en Katrien had geluk dat ik toen nog niet wist dat ik naar Paimpol op reis zou gaan. Maar ze was erg blij met het boek, dat maakt alles goed.
Ik kom voor het eerst in Bretagne, maar toch wordt het een trip down to memory lane en zal ik er op verre jeugdvrienden en verdwijnende herinneringen botsen.

Zo ben ik er rotsvast van overtuigd Asterix en Obelix te ontmoeten. Er wordt in Bretagne onder dorpen en steden nog steeds geruzied over het eigendomsrecht van het bordje ‘Hier woonden Asterix en Obelix’. Volgens kenners situeert dat dorp zich meer in de richting van Normandië, maar daar geloof ik dus niets van. We gaan naar de Côtes d’ Armor. Het Gallische dorp dat moedig weerstand bleef bieden aan de overweldigers en het leven van de Romeinen in de omringende legerplaatsen bepaald niet gemakkelijk maakte, lag in Armorica. Kijk maar eens onder de loep op de eerste stripbladzijde…. Juist, het Gallische dorpje waar Asterix en Obelix leefden, heet nu Bréhec, de vissersplaats waar we voor onze vakantie een huis op het strand hebben gehuurd. 
Ik verheug me er al op om elke morgen, als ik te voet naar de dichtstbijzijnde bakker mijn verse croissants ga kopen, het olijke en stoere stripduo tegen te komen. Ik kan me haast niet voorstellen dat de laatste Romeinen er nu al zijn verdwenen, dus meet ik mezelf nogal wat kans toe om een straatrel tussen Obelix en het Romeinse leger te mogen aanschouwen. Al wordt het ook uitkijken voor rondvliegende Romeinen, terugkerende kanonballen, vluchtende everzwijnen, goedgemikte menhirs, het gezang van Assurancetoruix en de verfijnde visgeur van Kostunrix. 
Rare jongens, die Bretoenen. Al zijn ze dat niet. Bretonnen, moet je zeggen. Voor één keer heb ik het moeilijk om me aan de voorschriften van de Nederlandse taal te houden. Bretons klinkt al even erg als Jeroen in de Nederlandse variant van Jerom in de stripalbums van Suske en Wiske. Jerom en Obelix, de stoere helden van mijn jeugd. De hoop dat zij het ooit in een ultieme strijd tegen elkaar zouden opnemen (en wie er dan zou winnen), heb ik ondertussen opgegeven. Misschien, ooit…

Wie ik de komende week misschien ook wel tegen het lijf zal lopen, is Heinz Schönberger. De iconische middenvelder in het SK Beveren van Jean-Marie Pfaff, dat het einde jaren ’70 tot de halve finales van de Europabeker schopte. Schönberger was de rots in de branding en nam op zijn eentje moeiteloos de maat van de Europese topclubs. Schönberger en Pfaff tegen de rest zoals Asterix en Obelix tegen de Romeinen. Toen al was ik als jonge snaak de enige die doorhad waarom Heinz zo’n weelderige snor onder zijn neus droeg en aan wie (of wat) hij zijn kracht te danken had. De Duitser was een Bretoen en hij viel als kind in een ketel vol toverdrank.
Ik keek naar SK Beveren tegen FC Barcelona, maar dacht in stilte aan de Galliërs tegen de Romeinen.

Ongetwijfeld bots ik binnenkort ook op Bernard Hinault. Dezer dagen zie je hem druk in de weer als ceremoniemeester op het altijd drukke podium na de aankomst van elke etappe in de Tour. Dit jaar (het honderdste) maakte de directie speciaal voor hem een omweg naar zijn geboortedorp Yffiniac in Bretagne. Zijn wagen hield even halt, monsieur Bernard stapte uit en groette breed lachend de Kelten op het marktplein. Jérôme Pineau, Thomas Voeckler of Sylvain Chavanel? Ze komen nog niet aan de hielen van Frankrijks wielerheld. Zelfs de minzame Raymond Poulidor en de pillenvretende Jacques Anquetil kunnen niet tegen hem op. Vijf keer de Tour en een keer Gent-Wevelgem, wie doet het Hinault na? Ik was diehard fan van Bernard Hinault, het leek er even op dat hij Eddy Merckx zou evenaren. Hoe hoopte ik dat toen… Tot hij in 1981 Roger De Vlaeminck versloeg op de eindstreep van de velodroom van Roubaix. Dat had hij niet mogen doen. Het kwam nooit meer helemaal goed tussen Bernard en ik. 

De laatste Bretoense held die ik binnenkort zal ontmoeten in de bakkerij of op het terras van mijn vakantiedorp, is Alan Stivell. De Bretoense zanger met de Keltische harp. In mijn late tienerjaren was ik nogal into folk en Stivell was een icoon. Je had vele goede folkgroepen en je had Stivell. Die stond daar boven, hij had iets mythisch, wat dan weer paste bij de sfeer van de mystiek en symboliek van de Keltische godenverhalen die over Bretagne zweeft. Ik zag Stivell in die jaren op het Folkfestival van Dranouter en ging tijdens dat optreden in mijn eentje in een verloren hoek van de tent staan om mee te zweven met de ware Assurancetourix van Bretagne.
Om me in te leven ging ik op You Tube op zoek naar de heroïsche nummers van zijn cultplaat A l’ Olympia. Dit had ik beter niet gedaan, want ineens viel me op dat ik niet meer zo into folk ben als toen. Ze klinken nogal passé en oubollig, die Keltische winden, Armoricaanse suiten, Tri Martolods en An Durzhunels. Maar het zal me er niet van weerhouden Alan hartelijk te groeten op het terras van Bréhec. Long time no see!

Reizen is altijd weer een beetje thuiskomen, ook al ben je er nog nooit geweest. Ik hunker naar Bretagne. Ondertussen daagt in de verte het reisdoel voor 2014…



maandag 20 mei 2013

Eddy hangt

De meeste dingen die ik doe als ik niet werk in de bibliotheek hebben met bibliotheken en boeken te maken. Of met lezen en schrijven en vertellen over dat lezen en schrijven. Maar één keer per jaar, in het heilige weekend van Pinksteren, val ik helemaal uit mijn rol. Dan ga ik op uitstap met mijn motorclub ‘De Bende van Gino’.

Wie mijn biografie kent (of wie mij gewoon kent), weet dat er iets niet rijmt in het bovenstaande. Motorclub? "Je hebt toch niet eens een motor?"
Natuurlijk heb ik die niet en ik denk niet dat ik die ooit zal hebben. Maar in de respectabele Bende van Gino werd ik enkele jaren geleden aangesteld als hulpkok. Samen met de chef zorg ik ervoor dat de vrienden-heren-motards stipt op tijd een gezonde maaltijd krijgen voorgeschoteld na het rijden en dat ze zich niet hoeven te bekommeren om boodschappen doen, afwassen en beddengoed opschudden. Niet van de poes, zo’n taak. Ondertussen vervoegde een echte kok weer de rangen van de cateringploeg, zodat ik me sinds drie jaar ten volle kan bezighouden met het serieuze werk: dat van ober (frisdrank serveren) en dat van koelkastbeheerder (frisdrank koud zetten). Frisdrank dus. Veel frisdrank.
Ik aarzelde toen de charismatische bendeleider me vroeg om de opdracht aan te nemen. Gino wees me er evenwel op dat ik over het perfecte profiel voor de functie beschikte: ik ben totaal niet geïnteresseerd in motoren, heb weinig of geen culinaire vaardigheden en beschik niet over een auto om boodschappen te doen. Beter kan dus niet – ik ben zowat onvervangbaar. De enige in de bende.

Tijdens de voorbije Tour 2013 verbleef de bende in Graide-Station. Op zaterdag gingen de acht motards op tocht in dit mooie stukje Ardennen op de grens van de provincies Namen en Luxemburg. Ondertussen kweet de kookploeg zich van zijn taak: we (vooral ‘we’) zorgden voor een heerlijke schotel met lamshaasjes. Er was maar net tijd voor ‘een Orval of drie in Durbuy’ (we deden het voor het mooie eindrijm). Tegen zes uur wachtten we de bende op in de tuin, de rode frigobox (alweer frisdrank) en de fles Ricard blinkend in de zon.
Wat een heerlijke avond stoere-mannen-onder-elkaar moest worden, werd een avond vol droefenis en verdriet. De motards klauterden zwijgend van hun ronkende motoren, plaatsten die zuchtend op stal en kwamen als geslagen honden aan de tafel zitten. De frisdrank werd nog sneller soldaat gemaakt dan anders, er werd niet gesproken, de Ricard werd gedronken als likeur tegen de pijn. Ik was met verstomming geslagen: wat was er aan de hand?
Gino, de iconische leider van de Bende, vertelde me welk onheil de groep was overkomen. In Herbeumont werd even halt gehouden bij het kerkhof om een eerste laatste groet te brengen aan het graf van Serge Reding, dertig jaar na zijn dood nog altijd Belgisch recordhouder gewichtheffen. Daar te staan, had de motards erg geraakt, tot in het diepste van hun hart. Vertellend over Serges leven en tragiek, voelden zij een steeds inniger wordende lotsverbondenheid. En onpeilbaar verdriet.
Wikipedia en talrijke digitale hagiografieën brachten de man weer tot leven. Geboren in Oudergem (volgens zijn vader) of in Herbeumont (volgens zijn moeder). Hij begon als turner, maar had er niet echt het figuur voor: als achttienjarige woog hij 90 kilo. Te zwaar voor de balk, maar geen nood: Serge zou gewichtheffer worden. Hij werd superzwaargewicht (meer dan 140 kilogram). Tijdens zijn militaire dienstplicht nam hij deel aan de Belgische kampioenschappen en werd meteen laatste: een schitterend debuut. Maar hij maakte progressie, nam in 1964 deel aan de Olympische Spelen in Tokio (werd tiende) en vier jaar later haalde hij de zilveren medaille in Mexico. In 1968 werd hij sportman van het jaar, in 1969 kreeg hij de nationale trofee voor sportverdienste. Telkens weggekaapt voor de neus van Eddy Merckx, wiens wielerexploten in het niets verzinken als je ze vergelijkt met de halterprestaties van Serge Reding.
Tijdens de Olympische Spelen van München 1972 zou hij goud halen, ongetwijfeld. Maar dit werd verhinderd door acht leden van Zwarte September. Deze terreurgroep gijzelde de hele Israëlische ploeg, waaronder een gewichtheffer. Er vielen zeventien doden. Serge was zo onder de indruk dat hij niet kon heffen die dag.
Zo kloek, zo sterk maar ook te goed voor deze wereld.
In 1974, tijdens het wereldkampioenschap in Manilla, stierf Serge in de armen van zijn Filipijnse vrouw. Hij was slechts 33 jaar.
Maar enig speurwerk leverde ondertussen nieuwe informatie op. Serge kreeg helemaal geen hartaanval, zoals het in de media werd rondgebazuind. Serge werd laffelijk vermoord!

Gino, de heroïsche leider van de Bende, spreekt zijn mannen toe. "Bendeleden, deze dag is een zwarte dag voor onze groep. In Serge vonden we een nieuwe held. Hij is een voorbeeld voor alle gewichtheffers, maar vanaf heden ook voor motards aller landen. Wij moeten het als onze plicht beschouwen naar de ware moordenaar op zoek te gaan. We zullen hem vinden! En we keren elk jaar terug voor een nieuwe laatste groet aan het graf van Serge. Laten we nu allen recht staan en met tien seconden stilte hulde brengen aan onze held!"
Tijdens dat stiltemoment verschijnen tranen in de ooghoeken van de stoere rijders. Op het teken van Gino, de heldhaftige bendeleider, wordt de bendekreet gescandeerd: ‘Rescept!’ klinkt het krachtig, als uit één mond.
Even later, na nog wat frisdrank, zijn we het er met zijn allen over eens. Tijdens het onderzoek naar de moord moeten we ons toespitsen op de betrokkenheid van Eddy Merckx bij de lafhartige moord op Serge Reding. Alleen Serge was in staat Eddy de mooiste sporttrofeeën te ontfutselen. Het lijdt geen twijfel: nog een beetje speurwerk en Eddy hangt. Tot spijt van wie het benijdt maar tot eer en glorie van Serge, de reus van Herbeumont.

Een keer per jaar houd ik me dus met dergelijke onbenulligheden bezig. Eddy hangt! Het was een fantastisch weekend…
En zie, wat lees ik in de biografie van Serge Reding? In 1964 werd hij medewerker in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel. Was ik toch weer met bibliotheken en bibliotheekmedewerkers bezig. Zelfs toen ik op mijn motor zat.

http://www.youtube.com/watch?v=jexNsBjz1r8


vrijdag 3 mei 2013

Shit never happens

Vanaf vandaag heb ik te doen met thrillerauteur Guido Strobbe uit Sint-Denijs-Westrem. Guido publiceerde in het voorbije anderhalf jaar twee misdaadromans. Zijn laatste roman Odium speelt zich af rond de Sint-Baafskathedraal in Gent en het gestolen paneel van het Lam Gods neemt een prominente rol in het verhaal in. Het ziet er evenwel niet naar uit dat er heel snel een derde roman komt, want de auteur is sinds vorige dinsdag zelf betrokken in een spannende speurtocht. Die naar zijn verloren manuscript.

Het is en blijft het schrikbeeld van een schrijver. Je tekst kwijtspelen. En tegelijk acht je het onmogelijk dat het these days nog kan gebeuren. De tijd dat schrijvers schreven (met een ganzenveer en Oostindische inkt op een papyrusvel of met een balpen op een cursusblad) ligt eeuwen achter ons. Schrijvers schrijven nu op de computer en ze zijn al lang meer dan computervaardig genoeg om de vruchten van hun creatief tikwerk niet ongewild kwijt te spelen. Je kan je tekst opslaan en kopiëren zo vaak je wil en je kan er even makkelijk voor zorgen dat je script elk moment veilig bij jou is. Dat je er op elk moment in kan lezen. Dat je er op elk moment van de dag iets kunt aan toevoegen. Of iets schrappen, wat voor een schrijver even belangrijk is.

Toch liep Guido Strobbe in de val. Vorige dinsdag stapte hij omstreeks acht uur ’s morgens uit de trein in het station van Brugge. Ongetwijfeld waren zijn gedachten helemaal bij de personages van zijn roman-in-wording, want te laat merkte hij op dat hij zijn rugzak op de trein was vergeten. In die rugzak zat zijn laptop waarop al zijn schrijfwerk was opgeslagen. Alle documentatie en research van zijn vorige romans, maar ook meer dan honderd bladzijden van zijn uit te brengen thriller. Guido Strobbe is misschien wel een vergeetachtig type, want hij heeft van al zijn schrijfwerk een back-up op een externe harde schijf die hij altijd veilig bij zich houdt. Hij gaat nooit het huis uit zonder de harde schijf mee te zeulen. Dus zat die ook vorige dinsdag in zijn rugzak. Samen met zijn laptop. Op de trein naar Oostende. Terwijl hij in het station van Brugge...
Zo erg… Ondertussen loofde de auteur 300 euro uit voor de eerlijke vinder van zijn laptop. Ik vermoed dat die laptop hem kan gestolen worden (is ie eigenlijk al een beetje), maar dat hij vooral zijn script terug wil. Dezer dagen gaat hij ongetwijfeld door een hel. Hopen maar dat zijn zoektocht naar de vergeten laptop hem ooit het scenario van een spannende roman oplevert.

Ongetwijfeld zijn er in de literatuurgeschiedenis tientallen voorbeelden te vinden van kwijtgespeelde manuscripten. Het kan een prachtig onderwerp zijn voor de scriptie van een literatuurstudent. Verloren manuscripten. Vooral in de tijd van de ganzenveren en de balpennen moeten er vele voorbeelden te vinden zijn. Verstrooide schrijvers, waaiende wind op het strand, computerpannes, achtergelaten rugzakken… ze zorgden ongetwijfeld al voor veel ellende bij schrijvers.
Dan heb ik het hier even niet over een ander soort verloren verhalen. Schrijvers horen van hun uitgever wel eens dat hun boek is uitverkocht, tot ze het ineens zien verschijnen op de website van een buitenlandse webshop. In een heel nieuwe versie. Gestolen manuscripten zijn dat. Zit misschien ook een spannend verhaal in, maar toch komt hier eerder een rechtszaak van, vrees ik. Of een scriptie van een student rechten.

Jeugdauteur Katrien Vervaele had het ook eens voor en ook bij haar was er een bijzonder verhaal aan verbonden. Ze was ver gevorderd in haar historische jeugdroman over Johannes Gutenberg en de uitvinding van de boekdrukkunst. In het verhaal wou Gutenberg net zijn eerste pagina tekst drukken. Op hetzelfde moment, maar eeuwen later werd Katrien evenwel te grazen genomen door een computerpanne. Niets drukken, alles kwijt. Even curieus als de auteur van speurdersverhalen die willens nillens naar zijn eigen verhaal moet speuren.
Maar dat weet ik dan weer uit eigen ondervinding - ik vergat wel eens een bestand op te slaan: een tekst die je hebt schoongeschreven en gepolijst, schrijf je achteraf als vanzelf weer neer. Veel zal er niet aan veranderd zijn. Al moet het natuurlijk geen halve roman worden… Katrien kreeg het wel voor elkaar. Ze begon opnieuw en het werd een prachtige roman. Inkt heet hij, al schreef ze digitaal.

Mij overkomt het niet. Van elk beginnend script en van elke geredigeerde tijdschrifttekst heb ik altijd acht versies bij (of achter) de hand. Acht dus. Op de laptop waar ik altijd werk (daar staan overigens twee versies van het bestand – word zou eens kunnen vastlopen). Op een stick die is opgeborgen in een lade van mijn werkkamer. Op de laptop die in de keuken staat. Op een stick die in de werktafel in de keuken zit. Op een externe harde schijf. Als bijlage bij een mailbericht. Op een pc op mijn werkplaats in de bibliotheek. En ik hou me elke dag weer in om een van de sticks niet mee te zeulen in mijn broekzak. Maak je geen zorgen: ik doe het niet.

Ik ben gek, zegt mijn zoon. "Ga toch in de cloud!" Dan kan je je tekst niet kwijtspelen. Never. Ik geloof hem wel en ik weet dat hij gelijk heeft. Maar ik laat me dat strijden tegen de ultieme schrijversangst niet ontnemen. Laat het nog wat echt blijven. Ambachtelijk, met een laptop en een stick. Laat mij maar elke avond gaan slapen met de zekerheid dat de laatste versie van een tekst op de acht voorziene plaatsen is terug te vinden. Zo veilig! Vroeger (zo’n tien jaar geleden) was het bovenstaande overigens nog veel spannender: dan stond de tekst op vier diskettes. En waar ik die telkens opborg…!

Maar een script kwijtspelen? Nooit. Want dan ga je dat je verdere leven even erg blijven missen als Bob Dylan zijn Sarah.



woensdag 27 maart 2013

Meester Koen

‘Hallo Koen…’
De stem klinkt fluweelzacht achter mij. Ik had niet gemerkt dat iemand naast mij was komen staan. Ik was veel te diep in mijn werk tussen de boekenrekken verzonken. Oordelen of een ooit gekoesterd maar nu stukgelezen boek nog in de collectie moet blijven. 
‘Ha, dag Elke… Zo lang geleden!’
Dat is het ook. Sinds ze die nieuwe job heeft, komt ze minder vaak op bezoek in de bibliotheek. De keerzijde van de medaille. Dan heb je die job, maar kun je niet meer naar de bibliotheek komen. Dát probleem ken ik alvast niet.
‘Ja hé…’
Ze zegt niets meer, kijkt wat afwezig naast me.
‘Hoe maak je het…?’
‘Eigenlijk niet zo goed…’ zegt ze.
‘Oei…’
‘Met die nieuwe job liep het verkeerd. Verwachtingen die niet werden ingelost, foute collega’s, slechte verloning... Ook privé kan het beter nu… Maar ach, ik moet je er niet mee lastig vallen…’
Ik leg een verfrommelde Arnaldur Indridason op de boekenkar voor mij. Tijd voor het sociale aspect van bibliotheekwerk, denk ik.
‘Geen probleem hoor…’
‘Toch wel, ik mag er niet altijd over beginnen…’
Daar heeft ze ongetwijfeld over nagedacht. Ze wil niet gemeden worden omdat er altijd iets niet oké is met haar. 
‘Maar, weet je…!’
Plots straalt ze en ze kijkt me lachend aan.
‘Ik heb me ingeschreven voor een cursus… Bibliotheekopleiding, in Brugge…’

Ik ben de meest ervaren lesgever in het team van die Brugse bibliotheekopleiding. Al sinds 1 september 1997, toen de cursus voor het eerst werd georganiseerd, geef ik er het vak 'Beroepsveld' en 'Klantgerichte communicatie' aan volwassenen die in een bibliotheek zijn gaan werken of hopen te mogen gaan werken. Vooral het laatste. De opleiding ‘Initiatie bibliotheek-, documentatie- en informatiekunde’ is geen garantie voor snel en degelijk werk.
Honderden cursisten passeerden ondertussen de revue. Ik gaf les aan jonge vrouwen en jaren later aan hun volwassen dochters. Collega’s van nu zijn cursisten van vroeger. Of hun zonen of dochters. Waar ik ga in Vlaamse bibliotheken, kom ik oud-cursisten tegen. 
Ik vind het erg leuk en zinvol om er les te geven. ‘Qui informe, ’s informe’ zei een wijs man me ooit. En het klopt. Dankzij dat lesgeven heb ik steeds meer oud-cursisten onder de collega’s in andere bibliotheken en van hen zie en hoor ik ervaringen die mijn eigen bibliotheek alleen maar ten goede komen.
Ik ben een puzzel, denk ik wel eens. Ik werk in de bib, geef les in de bibliotheekopleiding, schrijf boeken en neem dan verlof in mijn bibliotheek om in een andere over die boeken te vertellen. In die andere bibliotheken ontmoet ik andere schrijvers die ik dan in mijn eigen bibliotheek uitnodig. En op een blog schrijf ik alles aan elkaar.

Elke weet ongetwijfeld niet dat ze ook van mij les zal krijgen.
‘Hopelijk vind je het een leuke opleiding…!’
Ze kijkt raar op. Die bedenking had ze wellicht niet van mij, bibliotheekmens in hart en nieren, verwacht.
‘Dat zal wel zeker. Bibliotheekwerk ís toch leuk?’
‘Tuurlijk, je kan veel leuke dingen doen in de bibliotheek. Maar dat staat niet borg voor een leuke opleiding toch…’
‘Ik lees veel. Er zal toch veel literatuur worden gegeven, veronderstel ik….?’
Het is de verwachting van veel cursisten in de opleiding. Die docenten zullen hen vertellen over de boeken in de bibliotheek. Over de schrijvers en de verhalen. Ongemeen boeiende dingen die je alleen maar mag en kan weten als je in een bibliotheek werkt. De docenten zullen hen meenemen naar de werkkamer én de huiskamer van de schrijvers. Zaligheid der zaligheden….
‘Valt een beetje tegen hoor, Elke. De bibliotheek is meer dan literatuur alleen hé…’ counter ik haar voorzichtig. Maar het tempert haar enthousiasme nauwelijks.
‘Maar dat hoeft ook niet. Ik zou het al leuk vinden om gewoon aan de uitleenbalie te mogen werken. Je komt in contact met mensen en je kan een praatje slaan over de boeken die ze hebben gelezen En hen overladen met tips en favoriete boeken en schrijvers. Fantastisch toch?’
‘Tja, als je er de tijd voor hebt. En niet iedereen wil aangesproken worden, hoor. Veel mensen willen zo snel mogelijk naar huis met de boeken die ze hebben gekozen.’
‘Ah zo…’ 
Ik merk de eerste ontgoocheling. Goed dat ik er niet heb bijgezegd dat de uitleenbalie en zijn immer vriendelijke, goedlachse en boekminnende medewerkers aan het verdwijnen zijn uit de bibliotheken. De zelfuitleenbalie is niet meer te stoppen. Waarom moet een mens boeken uitlenen als een machine het minstens even goed kan?
Hier schuilt trouwens nóg een aanleiding voor veel cursisten om de bibliotheekopleiding te volgen. Dat ze geen verstand van computers hebben en dat ze daarom in een bibliotheek wensen te werken. Altijd een pijnlijk moment: in de bibliotheekschool raden we deze cursisten aan om in de instelling eerst een computercursus te volgen en pas dan de bibliotheekopleiding. Wie geen verstand van computers heeft, kan niets meer aanvangen in een bibliotheek.
‘Je krijgt er nogal wat wetgeving en organisatie. Hoe bibliotheken werken, de structuur en doelstellingen van de sector, automatisering, deontologie….’
‘Oei, klinkt niet zo leuk…’
‘Tja , het hoort er een beetje bij. Het is een basiscursus hé, je moet weten waar je terechtkomt.’
‘Begrijp ik wel…’
‘Niet onderschatten ook dat je ’s avonds les hebt. Soms tot half tien. Soms vallen cursisten wel eens van pure vermoeidheid in slaap tijdens de les. En dan moeten ze nog terug van Brugge. In principe twee keer in de week, maar soms komt er een derde avond of een zaterdagmorgen bij.’
Ze staat een beetje bedremmeld voor me.
‘Amai… Heb je dat ook moeten volgen?’
‘Ik volgde een gelijkaardige opleiding voor ik begon. In 1984 was dat.’
Ik schrik als ik het jaartal uitspreek. In de prehistorie van het bibliotheekwezen dus. Toen boeken nog op perkament werden geschreven. Of konden spreken.
‘Maar… eigenlijk weet ik het vooral omdat ik er nu zelf les geef…’
‘Ha, krijg ik dan les van jou?’
Haar verrassing straalt ook wat blijdschap en verwachting uit.
‘Ja… Ik geef een saai vak. Beroepsveld. Ik heb het over het decreet lokaal cultuurbeleid. Een blokvak eigenlijk. Er zit ook een stukje deontologie in…’
‘Héhé…’
Ik kan me de kop inslaan. Heb ik in enkele zinnen haar lichtje in de duisternis gedoofd. Ze verwacht veel van de bibliotheekopleiding. Dat ik er les geef, zal ze ook wel fijn vinden. Het kan praktische beslommeringen makkelijker maken. En dan heb ik het verdomme alleen maar over hoe zwaar het volwassenenonderwijs wel is.
‘Maar ik probeer het wel leuker te maken dan het is,’ haast ik me. ‘Ik vervang een lesavond door een bezoek aan een bijzondere bibliotheek. In Ieper, Brugge, Oostende of Jabbeke. En in plaats van moeilijke examenvragen geef ik leuke opdrachten die je vooraf moet maken. En soms, heel soms, vertel ik een verhaaltje. Een prentenboek of een voorleesverhaal om de les af te sluiten.’
‘Amai! Een verhaaltje voor het slapengaan dus… Dát klinkt leuk…’
Ik ben blij dat ze haar motivatie terugvindt.
‘Dat is het ook…’ zeg ik. ‘Over kikker van Max Velthuijs, Platvoetje van de Schuberts en over Max en de Maximonsters. Verhalen die je moet kennen als je in een bibliotheek gaat werken. Dat vind ik toch…’
‘Fantastisch. Geef je vaak les?’
‘Niet zo veel meer. Maar genoeg om je toch wat leesplezier bij te brengen!’
‘Ik ga me volgende week inschrijven… Hopelijk is er toch niet te veel wetgeving en organisatie?’
‘Maar neen hoor, valt echt mee! En omdat jij in de groep zit, zal ik een extra-verhaaltje vertellen. Kikker en de horizon, een pareltje!’
‘Ik ken het niet, maar het klinkt veelbelovend. Ik zie er naar uit om het je te horen vertellen!’

Zie je wel: die bibliotheekopleiding vergeet echt niet waarover het werkelijk gaat. Mensen liefde voor de literatuur bijbrengen, ondanks de automatisering, de deontologie, de wetgeving en de organisatie.
‘Oké, dan zie ik je snel in Brugge!’ zeg ik.
‘Be sure!’ zegt ze.
‘Moet ik dan vanaf nu Meester Koen tegen je zeggen?’
Ik lach.
‘Als ik je dan mijn charmantste cursiste mag noemen?’
‘Geen probleem!’
Nooit meegemaakt hoe iemand zo snel van stemming kan wisselen. De kracht van een verhaal en met dank aan de bibliotheekopleiding.

http://www.youtube.com/watch?v=OR7CjJwr3ac


Lees ook 'De avonturen van Elke en Koen' - deel 5.

zondag 10 februari 2013

Veel meer dan meisje van de zee

Sinds meer dan dertien jaar ben ik redacteur van de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers. Tweemaandelijks verschijnt als aflevering van het tijdschrift VWS-cahiers een monografie over een West-Vlaamse schrijver. Voor elke tekst gaat de redactie op zoek naar een gastauteur die vertrouwd is met het werk van de schrijver. 
In februari verschijnt aflevering 274 over auteur Katrien Vervaele uit De Haan. Deze keer schreef ik zelf de tekst. Katrien schreef jeugdboeken die ik erg graag heb gelezen en ik leerde haar door de jaren heen kennen als een boeiende en verrassende schrijfster. 

De eerste keer dat ik Katrien Vervaele ontmoette… Ik had haar uitgenodigd in de bibliotheek voor een auteurslezing in het kader van de Jeugdboekenweek 2001. Gezeten in een gemakkelijke sofa werd ze geïnterviewd door leraar-criticus Marc De Smet, die zijn leerlingen badinerend door het leven en het werk van de schrijfster loodste. Het was een merkwaardige babbel die het vrij gratuite auteursgesprek oversteeg. Marc slaagde erin om zijn leerlingen te laten kennismaken met de ziel van de schrijfster en de leerlingen bleven met grote aandacht en stijgende bewondering luisteren. Katrien had het vrijmoedig en eerlijk over wat er in haar hoofd leefde en over de thema’s waarover ze wou schrijven. Kastanjes was toen net uit en het thema homoseksualiteit kwam eerlijk en met veel inleving en gevoel op de leerlingen af. Marc De Smet: “Ik herinner me het interview nog heel goed. Ik heb er echt van genoten. Katrien Vervaele was geconcentreerd en ad rem. Haar toen pas verschenen roman Kastanjes wekte vele en soms delicate vragen op bij de jongeren, maar ze ging het thema niet uit de weg en antwoordde zonder omwegen en recht uit het hart.”

De tweede keer dat ik Katrien Vervaele ontmoette… We waren in 2002 allebei genomineerd voor de Kleine Cervantes, de jeugdliteratuurprijs van de stad Gent. De genomineerde auteurs werden op 23 april, op wereldboekendag, uitgenodigd in de Kopergieterij, waar de leerlingen van de deelnemende scholen na een dag van discussie en beoordeling het mooiste boek van het jaar zouden kiezen. Katriens Inkt en mijn De oversteek moesten nipt de duimen leggen voor Zwarte sneeuw van de Nederlandse schrijfster Simone Van der Vlugt. Drie historische romans, het was opvallend die dag. De jonge lezers waren niet lief voor de uitgenodigde auteurs. Ze vuurden gretig kritische en doorwrochte vragen op ons af. Ik herinner me dat Katrien geïrriteerd voor de dag kwam en verveeld reageerde op stekelige commentaar van een van de leerlingen. Ze was het niet eens met de stelling die de woordvoerder van de klas naar voor bracht. Katrien had gelijk, weet ik nog, maar het verraste me dat ze zich zo opwond. Maar van die dag herinner ik me ook hoe lovend en geamuseerd ze even later op de dag terugkeek toen ze tijdens de afsluitende drink in het cafetaria op haar zoon wachtte. En hoe hoog ze haar kritische lezers inschatte.

Een volgende keer dat ik Katrien Vervaele ontmoette – het was al lang niet meer de derde keer… Naar aanleiding van de 25ste verjaardag van de Kinder- en Jeugdjury Vlaanderen was er op 26 november 2005 in de Gentse Vooruit een groot verjaardagsfeest voor begeleiders en auteurs. Met Katrien ging alles goed, maar zonder veel poeha vertrouwde ze me en passant toe dat ze het als jeugdauteur wat had gehad. De respons op haar boeken viel wat tegen (vond ze zelf) en het hoefde niet meer zo nodig. Ze wou iets anders gaan doen, alleen wist ze nog niet goed wat. Een dipje dacht ik, het komt wel goed. Maar in de jaren die volgden verschenen enkel nog de jeugdromans Korstmos en De adem van de godin - en dat waren inderdaad haar laatste.

Een daaropvolgende keer dat ik Katrien Vervaele ontmoette, heette ze Zee Meermin en de ontmoeting gebeurde via Facebook. Onder haar nieuwe alter ego post ze foto’s, herinneringen en gebeurtenissen uit het leven van garnaalvissers, strandjutters, vissersvrouwen en zeelieden en deelt die met iedereen die het lezen wil. Ze gaat op zoek naar het verhaal achter de vele monumenten of legendes van de kust. Ze schrijft en herschrijft de histories en reizen van oude schepen en schuiten. Ook een streepje kunst en een vleugje cultuur passeren de revue. Maar altijd heeft het iets te maken met de zee. Onderwijl krijgen de vele jeugdauteurs die elkaar volgen, groeten en steunen op het sociale netwerk schouderklopjes, aanmoedigingen en knipoogjes. Dan wordt Zee Meermin weer even Katrien Vervaele. Maar enkele berichten later vertoeft ze alweer met een stoere zeebonk op een aftandse schuit in het zilte water van haar geliefde zee.

De auteursmonografie Veel meer dan meisje van de zee over Katrien Vervaele verscheen op 22 februari 2013 als VWS-cahier 274.
Het cahier werd op zondag 10 maart voorgesteld in de bibliotheek van De Haan.
Contacteer me voor alle inlichtingen over VWS en het cahier over Katrien Vervaele.

http://www.youtube.com/watch?v=j5CNZwbY9Uo


Over spreken en aanspreken

"Hopelijk luistert het nieuwe bestuur wel". Dat is de hoop die Vlaams parlementslid Bart Caron uitspreekt bij de uitgestelde blijde intrede van zijn nieuwe burgemeester (De Standaard – weekblad, 9 februari 2013). Ik vrees ervoor.

De nieuwe slogan, het nieuwe credo van de Groeningestad is ondertussen ‘Kortrijk spreekt’. Als je het mij vraagt, voorspelt dat weinig goeds. Een bestuursakkoord is er in de Stad aan de Leie nog altijd niet en met botsende ideologieën en strijdende meningen in de coalitie kunnen we ervan uitgaan dat tot nader order alleen de burgemeester zal spreken. Dat hij alle crapuul van de straat zal halen, bijvoorbeeld. Nu weet iedereen wat hij bedoelt en nogal wat Kortrijkzanen lopen hem achterna, maar toch past ‘crapuul’ niet in het woordgebruik van een burgemeester van een centrumstad. Als je het roken van een joint snel afwimpelt als een jeugdzonde, dan mag er ook wel wat zorg zijn voor het taalregister. Elementaire beleefdheid. Taalfatsoen. “Iedereen moet zich gedragen”: het crapuul, maar ook de burgemeester.

Zoniet blijft Kortrijk een eng centrumstadje, ondanks rake sneren naar de echte steden die opeens kwistig de wereld worden ingestuurd. 
“Ik ben geslaagd als Kortrijk weer de hoofdstad van West-Vlaanderen is – in plaats van Gent”. Voilà, Landuyt en Termont! 
“In Antwerpen of Gent blijft de perceptie slecht. We zijn in hun ogen een stad van bourgeois- en patisseriecultuur. Terwijl we toch ook de thuishaven zijn van groepen als Goose, Balthazar of SX”. SX? Laat me hierbij kanttekenen dat de hippe groep die momenteel de hitlijsten siert, maar voor een klein stukje Kortrijk is. Het brein is een Wevelgemnaar, de zangeres is zijn lief en stond tot voor enkele maanden achter de tapkast van een Wevelgems café. Jongens, meisjes, stuur dat beeld snel bij. Je had toch onlangs woorden van lof voor de bibliotheek van je geboorteplaats – Wevelgem? Of hoor je liever tot de nieuwkomers in Kortrijk, Q's ‘kinderen van de toekomst’? Come back and stay, Benjamin & Stefanie. For good, this time.

SX is trouwens niet het enige wat Kortrijk ons, arme Wevelgemnaren, heeft afgesnoept. Onze gemeentelijke slogan was zó mooi, zó veelzeggend, zó suggestief. ‘Wevelgem spreekt je aan’. Als ik dit lees, verschijnt altijd een beletselteken na de tekst. De drie puntjes van de uitnodiging, de dialoog, de nuance, de relativering. Neen, het landschap of de binnenstad van Wevelgem spreken niet aan. Maar het gemeentebestuur wil eraan werken, nodigt uit om mee te denken en gaat naar zijn bevolking toe. 
Bij de nieuwe Kortrijkslogan zie ik prompt een uitroepteken verschijnen. Kortrijk spreekt! en de bevolking luistert...
Dat een buurgemeente onze slogan bijna kopieert, ruikt niet alleen naar plagiaat, hij bezorgt die van ons nu ook een zure bijklank. Eigenlijk zou de baas van Wevelgem die van Kortrijk hierover moeten aanspreken.

Maar even leentjebuur spelen… we doen het allemaal. Kortrijk lonkt naar Gent, Mechelen en Brugge wat het parkeerbeleid betreft. Waarom kunnen auto’s (en ringwegen) niet stelselmatig verdwijnen onder de grond, zodat open ruimte vrijkomt voor stadsgroen, speelruimte, terrasjes en pleintjes? Het zal de bestuursploeg van Kortrijk niet dáár om te doen zijn, maar voor mij is dat een groene gedachte. Weg met de auto, die al te veel plaats opeist in ons leefmilieu. Straten, autowegen, parkeerplaatsen, tankstations, verkeerswisselaars... hoeveel bossen zijn daarvoor al niet gesneuveld? Het is een vergeten aspect van milieuvervuiling. Bovendien is het ook een warme gedachte: veilig in de buik van moeder aarde. Leve de ondergrondse parkeerplaats dus.
Wevelgem spreekt haar burgers aan in dit beleidsjaar. Dit is alvast mijn welgemeende en positieve inbreng: maak van de Guldenbergparking een echt Guldenbergplein. Een vriend die bouwondernemer is zegt dat dit niet eens een technisch of financieel hoogstandje is. Zo krijgt onze gemeente binnenkort voor het eerst in minimum 150 jaar een gezellig dorpsplein waar die van Brugge, Gent, Antwerpen én Kortrijk stikjaloers op zullen zijn. 
Ik werd aangesproken en ik heb gesproken…

vrijdag 4 januari 2013

Af

Op 29 december tikte ik als status op mijn Facebookpagina ‘Af’. Ik wist natuurlijk dat dit ultra korte antwoord op de vraag van Facebook ‘wat er aan de hand was’, veel vragen zou opwekken. Ik zal maar bekennen dat ik dat best graag doe, dat teasen. Prijsgeven dat er iets is waarover je verder niets zal vertellen. Foei zeker...

In mijn jeugdjaren, lang voor Facebook, bestond de status ‘af’ ook al. 'Het' was namelijk ofwel ‘aan’, ofwel ‘af’. In deze gaat het niet daarover. Tussen Elsy en ik is het al heel lang ‘aan’ en niets laat vermoeden dat het snel ‘af’ zal zijn. Van die hypothese zijn jullie dus al af.
Wat wel af is, is wat bij vele lezers vaak uit is. Een boek dus. Dat van Gent-Wevelgem was net voor kerstmis al af, dus ook daarover ging het niet. Het ‘boek’ dat op 29 december af was, is ook weer niet echt een boek. Het bevat namelijk 48 pagina’s en volgens de Unesco-normen spreken we dan niet van een boek, maar van een brochure. De ‘brochure’ die af is, is een biografisch essay over de Oostendse schrijfster Katrien Vervaele. De tekst zal eind februari verschijnen als nummer 274 in de reeks cahiers van de Vereniging van West-Vlaamse Schrijvers. Ik voer al ruim twaalf jaar de redactie van deze eerbiedwaardige reeks. In elk nummer laat een gastauteur zijn of haar licht schijnen over leven en werk van een levende of overleden schrijver uit West-Vlaanderen.
Deze keer kroop ik zelf in mijn pen en verdiepte ik mij in de schrijverscarrière van Katrien Vervaele. Zij schreef tot 2007 boeiende jeugdromans voor een doelpubliek en over thema’s die ook wel een beetje die van mij zijn. Sinds 2007 schrijft ze niet meer voor jongeren, maar schrijft ze reportages en verhalen over alles wat met de zee te maken heeft. Zij is gek van de zee, ik ben gek van een eiland. Ook dat schept een band. Katrien heeft ook iets met grenzen: ze voelt zich overal en nergens thuis en wil vooral ongedwongen en met een open geest het leven tegemoet treden. Als je op een eiland bent, ben je dan op zee of aan land?
Mijn tekst kreeg als titel ‘Veel meer dan meisje van de zee’. Wie mij al heel lang kent, weet dat ik ooit ook een meisje van de zee kende, maar met haar is het al heel lang 'af'. Katrien Vervaele is op Facebook gekend onder haar alter ego Zee Meermin – nu wordt het wellicht ook duidelijk waarom dat kleine meisje uit Kopenhagen daar momenteel mijn profielfoto is. Nooit is een profielfoto van mij toevallig gekozen: hij verwijst altijd naar een thema dat later wel eens in een boek zal opduiken. Spannend toch? 
Ik maak het nog spannender. Niet alleen het boek over Gent-Wevelgem en het cahier over Katrien Vervaele zijn af. Er is nog een verhaal af. Dit heb ik geschreven, gelezen, gepolijst, geschaafd, herschreven en opgestuurd. Daar komt in 2013 een boek van. Waarover dit gaat, wat de titel is, hoe ik tot een thema kom, wanneer ik schrijf, hoe lang ik over een boek doe? Dat hou ik het liefst voor mezelf. Maar hou mijn profielfoto in de gaten. En op zondag 20 januari zondig ik voor een keer tegen het principe om mijn schrijven dood te zwijgen. Dan vertel ik alles over de boeken die ik heb geschreven en nog hoop te schrijven aan al wie het horen wil. Ook over het boek dat af is en eraan komt.
Kom maar af.