Pagina's

maandag 20 mei 2013

Eddy hangt

De meeste dingen die ik doe als ik niet werk in de bibliotheek hebben met bibliotheken en boeken te maken. Of met lezen en schrijven en vertellen over dat lezen en schrijven. Maar één keer per jaar, in het heilige weekend van Pinksteren, val ik helemaal uit mijn rol. Dan ga ik op uitstap met mijn motorclub ‘De Bende van Gino’.

Wie mijn biografie kent (of wie mij gewoon kent), weet dat er iets niet rijmt in het bovenstaande. Motorclub? "Je hebt toch niet eens een motor?"
Natuurlijk heb ik die niet en ik denk niet dat ik die ooit zal hebben. Maar in de respectabele Bende van Gino werd ik enkele jaren geleden aangesteld als hulpkok. Samen met de chef zorg ik ervoor dat de vrienden-heren-motards stipt op tijd een gezonde maaltijd krijgen voorgeschoteld na het rijden en dat ze zich niet hoeven te bekommeren om boodschappen doen, afwassen en beddengoed opschudden. Niet van de poes, zo’n taak. Ondertussen vervoegde een echte kok weer de rangen van de cateringploeg, zodat ik me sinds drie jaar ten volle kan bezighouden met het serieuze werk: dat van ober (frisdrank serveren) en dat van koelkastbeheerder (frisdrank koud zetten). Frisdrank dus. Veel frisdrank.
Ik aarzelde toen de charismatische bendeleider me vroeg om de opdracht aan te nemen. Gino wees me er evenwel op dat ik over het perfecte profiel voor de functie beschikte: ik ben totaal niet geïnteresseerd in motoren, heb weinig of geen culinaire vaardigheden en beschik niet over een auto om boodschappen te doen. Beter kan dus niet – ik ben zowat onvervangbaar. De enige in de bende.

Tijdens de voorbije Tour 2013 verbleef de bende in Graide-Station. Op zaterdag gingen de acht motards op tocht in dit mooie stukje Ardennen op de grens van de provincies Namen en Luxemburg. Ondertussen kweet de kookploeg zich van zijn taak: we (vooral ‘we’) zorgden voor een heerlijke schotel met lamshaasjes. Er was maar net tijd voor ‘een Orval of drie in Durbuy’ (we deden het voor het mooie eindrijm). Tegen zes uur wachtten we de bende op in de tuin, de rode frigobox (alweer frisdrank) en de fles Ricard blinkend in de zon.
Wat een heerlijke avond stoere-mannen-onder-elkaar moest worden, werd een avond vol droefenis en verdriet. De motards klauterden zwijgend van hun ronkende motoren, plaatsten die zuchtend op stal en kwamen als geslagen honden aan de tafel zitten. De frisdrank werd nog sneller soldaat gemaakt dan anders, er werd niet gesproken, de Ricard werd gedronken als likeur tegen de pijn. Ik was met verstomming geslagen: wat was er aan de hand?
Gino, de iconische leider van de Bende, vertelde me welk onheil de groep was overkomen. In Herbeumont werd even halt gehouden bij het kerkhof om een eerste laatste groet te brengen aan het graf van Serge Reding, dertig jaar na zijn dood nog altijd Belgisch recordhouder gewichtheffen. Daar te staan, had de motards erg geraakt, tot in het diepste van hun hart. Vertellend over Serges leven en tragiek, voelden zij een steeds inniger wordende lotsverbondenheid. En onpeilbaar verdriet.
Wikipedia en talrijke digitale hagiografieën brachten de man weer tot leven. Geboren in Oudergem (volgens zijn vader) of in Herbeumont (volgens zijn moeder). Hij begon als turner, maar had er niet echt het figuur voor: als achttienjarige woog hij 90 kilo. Te zwaar voor de balk, maar geen nood: Serge zou gewichtheffer worden. Hij werd superzwaargewicht (meer dan 140 kilogram). Tijdens zijn militaire dienstplicht nam hij deel aan de Belgische kampioenschappen en werd meteen laatste: een schitterend debuut. Maar hij maakte progressie, nam in 1964 deel aan de Olympische Spelen in Tokio (werd tiende) en vier jaar later haalde hij de zilveren medaille in Mexico. In 1968 werd hij sportman van het jaar, in 1969 kreeg hij de nationale trofee voor sportverdienste. Telkens weggekaapt voor de neus van Eddy Merckx, wiens wielerexploten in het niets verzinken als je ze vergelijkt met de halterprestaties van Serge Reding.
Tijdens de Olympische Spelen van München 1972 zou hij goud halen, ongetwijfeld. Maar dit werd verhinderd door acht leden van Zwarte September. Deze terreurgroep gijzelde de hele Israëlische ploeg, waaronder een gewichtheffer. Er vielen zeventien doden. Serge was zo onder de indruk dat hij niet kon heffen die dag.
Zo kloek, zo sterk maar ook te goed voor deze wereld.
In 1974, tijdens het wereldkampioenschap in Manilla, stierf Serge in de armen van zijn Filipijnse vrouw. Hij was slechts 33 jaar.
Maar enig speurwerk leverde ondertussen nieuwe informatie op. Serge kreeg helemaal geen hartaanval, zoals het in de media werd rondgebazuind. Serge werd laffelijk vermoord!

Gino, de heroïsche leider van de Bende, spreekt zijn mannen toe. "Bendeleden, deze dag is een zwarte dag voor onze groep. In Serge vonden we een nieuwe held. Hij is een voorbeeld voor alle gewichtheffers, maar vanaf heden ook voor motards aller landen. Wij moeten het als onze plicht beschouwen naar de ware moordenaar op zoek te gaan. We zullen hem vinden! En we keren elk jaar terug voor een nieuwe laatste groet aan het graf van Serge. Laten we nu allen recht staan en met tien seconden stilte hulde brengen aan onze held!"
Tijdens dat stiltemoment verschijnen tranen in de ooghoeken van de stoere rijders. Op het teken van Gino, de heldhaftige bendeleider, wordt de bendekreet gescandeerd: ‘Rescept!’ klinkt het krachtig, als uit één mond.
Even later, na nog wat frisdrank, zijn we het er met zijn allen over eens. Tijdens het onderzoek naar de moord moeten we ons toespitsen op de betrokkenheid van Eddy Merckx bij de lafhartige moord op Serge Reding. Alleen Serge was in staat Eddy de mooiste sporttrofeeën te ontfutselen. Het lijdt geen twijfel: nog een beetje speurwerk en Eddy hangt. Tot spijt van wie het benijdt maar tot eer en glorie van Serge, de reus van Herbeumont.

Een keer per jaar houd ik me dus met dergelijke onbenulligheden bezig. Eddy hangt! Het was een fantastisch weekend…
En zie, wat lees ik in de biografie van Serge Reding? In 1964 werd hij medewerker in de Koninklijke Bibliotheek van Brussel. Was ik toch weer met bibliotheken en bibliotheekmedewerkers bezig. Zelfs toen ik op mijn motor zat.

http://www.youtube.com/watch?v=jexNsBjz1r8


vrijdag 3 mei 2013

Shit never happens

Vanaf vandaag heb ik te doen met thrillerauteur Guido Strobbe uit Sint-Denijs-Westrem. Guido publiceerde in het voorbije anderhalf jaar twee misdaadromans. Zijn laatste roman Odium speelt zich af rond de Sint-Baafskathedraal in Gent en het gestolen paneel van het Lam Gods neemt een prominente rol in het verhaal in. Het ziet er evenwel niet naar uit dat er heel snel een derde roman komt, want de auteur is sinds vorige dinsdag zelf betrokken in een spannende speurtocht. Die naar zijn verloren manuscript.

Het is en blijft het schrikbeeld van een schrijver. Je tekst kwijtspelen. En tegelijk acht je het onmogelijk dat het these days nog kan gebeuren. De tijd dat schrijvers schreven (met een ganzenveer en Oostindische inkt op een papyrusvel of met een balpen op een cursusblad) ligt eeuwen achter ons. Schrijvers schrijven nu op de computer en ze zijn al lang meer dan computervaardig genoeg om de vruchten van hun creatief tikwerk niet ongewild kwijt te spelen. Je kan je tekst opslaan en kopiëren zo vaak je wil en je kan er even makkelijk voor zorgen dat je script elk moment veilig bij jou is. Dat je er op elk moment in kan lezen. Dat je er op elk moment van de dag iets kunt aan toevoegen. Of iets schrappen, wat voor een schrijver even belangrijk is.

Toch liep Guido Strobbe in de val. Vorige dinsdag stapte hij omstreeks acht uur ’s morgens uit de trein in het station van Brugge. Ongetwijfeld waren zijn gedachten helemaal bij de personages van zijn roman-in-wording, want te laat merkte hij op dat hij zijn rugzak op de trein was vergeten. In die rugzak zat zijn laptop waarop al zijn schrijfwerk was opgeslagen. Alle documentatie en research van zijn vorige romans, maar ook meer dan honderd bladzijden van zijn uit te brengen thriller. Guido Strobbe is misschien wel een vergeetachtig type, want hij heeft van al zijn schrijfwerk een back-up op een externe harde schijf die hij altijd veilig bij zich houdt. Hij gaat nooit het huis uit zonder de harde schijf mee te zeulen. Dus zat die ook vorige dinsdag in zijn rugzak. Samen met zijn laptop. Op de trein naar Oostende. Terwijl hij in het station van Brugge...
Zo erg… Ondertussen loofde de auteur 300 euro uit voor de eerlijke vinder van zijn laptop. Ik vermoed dat die laptop hem kan gestolen worden (is ie eigenlijk al een beetje), maar dat hij vooral zijn script terug wil. Dezer dagen gaat hij ongetwijfeld door een hel. Hopen maar dat zijn zoektocht naar de vergeten laptop hem ooit het scenario van een spannende roman oplevert.

Ongetwijfeld zijn er in de literatuurgeschiedenis tientallen voorbeelden te vinden van kwijtgespeelde manuscripten. Het kan een prachtig onderwerp zijn voor de scriptie van een literatuurstudent. Verloren manuscripten. Vooral in de tijd van de ganzenveren en de balpennen moeten er vele voorbeelden te vinden zijn. Verstrooide schrijvers, waaiende wind op het strand, computerpannes, achtergelaten rugzakken… ze zorgden ongetwijfeld al voor veel ellende bij schrijvers.
Dan heb ik het hier even niet over een ander soort verloren verhalen. Schrijvers horen van hun uitgever wel eens dat hun boek is uitverkocht, tot ze het ineens zien verschijnen op de website van een buitenlandse webshop. In een heel nieuwe versie. Gestolen manuscripten zijn dat. Zit misschien ook een spannend verhaal in, maar toch komt hier eerder een rechtszaak van, vrees ik. Of een scriptie van een student rechten.

Jeugdauteur Katrien Vervaele had het ook eens voor en ook bij haar was er een bijzonder verhaal aan verbonden. Ze was ver gevorderd in haar historische jeugdroman over Johannes Gutenberg en de uitvinding van de boekdrukkunst. In het verhaal wou Gutenberg net zijn eerste pagina tekst drukken. Op hetzelfde moment, maar eeuwen later werd Katrien evenwel te grazen genomen door een computerpanne. Niets drukken, alles kwijt. Even curieus als de auteur van speurdersverhalen die willens nillens naar zijn eigen verhaal moet speuren.
Maar dat weet ik dan weer uit eigen ondervinding - ik vergat wel eens een bestand op te slaan: een tekst die je hebt schoongeschreven en gepolijst, schrijf je achteraf als vanzelf weer neer. Veel zal er niet aan veranderd zijn. Al moet het natuurlijk geen halve roman worden… Katrien kreeg het wel voor elkaar. Ze begon opnieuw en het werd een prachtige roman. Inkt heet hij, al schreef ze digitaal.

Mij overkomt het niet. Van elk beginnend script en van elke geredigeerde tijdschrifttekst heb ik altijd acht versies bij (of achter) de hand. Acht dus. Op de laptop waar ik altijd werk (daar staan overigens twee versies van het bestand – word zou eens kunnen vastlopen). Op een stick die is opgeborgen in een lade van mijn werkkamer. Op de laptop die in de keuken staat. Op een stick die in de werktafel in de keuken zit. Op een externe harde schijf. Als bijlage bij een mailbericht. Op een pc op mijn werkplaats in de bibliotheek. En ik hou me elke dag weer in om een van de sticks niet mee te zeulen in mijn broekzak. Maak je geen zorgen: ik doe het niet.

Ik ben gek, zegt mijn zoon. "Ga toch in de cloud!" Dan kan je je tekst niet kwijtspelen. Never. Ik geloof hem wel en ik weet dat hij gelijk heeft. Maar ik laat me dat strijden tegen de ultieme schrijversangst niet ontnemen. Laat het nog wat echt blijven. Ambachtelijk, met een laptop en een stick. Laat mij maar elke avond gaan slapen met de zekerheid dat de laatste versie van een tekst op de acht voorziene plaatsen is terug te vinden. Zo veilig! Vroeger (zo’n tien jaar geleden) was het bovenstaande overigens nog veel spannender: dan stond de tekst op vier diskettes. En waar ik die telkens opborg…!

Maar een script kwijtspelen? Nooit. Want dan ga je dat je verdere leven even erg blijven missen als Bob Dylan zijn Sarah.