Pagina's

zaterdag 6 december 2014

De oversteek

Het was best behoorlijk grof deze middag op het journaal op Eén. Dat werd geopend met een ongemeen lange reportage over het overlijden van ene koningin Fabiola. Was dit echt nodig op de dag dat de hele helft van een land rouwt om het heengaan van een held, een jeugdidool, een voorbeeld, een icoon? Wat betekende het zachte heengaan van een vrouw op hoge leeftijd in het licht van de collectieve rouw om het plotse verlies van Vossieboy? 
Het afscheid van Luc kwam pas na dat van de oude dame. En toen ik burgemeester Termont in de bomvolle kerk opmerkte, bedacht ik hoe blij ik was dat Luc De Vos een Gentenaar was.

Ik stel me voor dat de voorbije week talloos veel mensen geschrokken zijn dat de dood van zanger Luc De Vos hen zo raakte. Ik behoor zelf tot die kring. Die menigte, wellicht. Altijd veel respect gehad voor Gorki en Luc De Vos, maar de cd’s staan niet in mijn platenkast. Ik heb denk ik nooit een volledige cd van de groep beluisterd, maar als ik hun liedjes hoorde (bij mij was dat altijd op Radio 1), luisterde ik steevast met wat meer aandacht. ‘Anja’ of ‘Lieve kleine Piranha’ maakten me vrolijk en ik neuriede, zong of floot gelukzalig mee. ‘Mia’ dwong respect af: het nummer maakte me even stil en ik zong in mezelf de woorden mee – zo mooi! En naar een nummer dat ik niet zo goed kende, bleef ik luisteren. De teksten van Luc De Vos boeiden me, maar ik kon ze nooit helemaal begrijpen. Hij maakte wel eens vreemde capriolen en sprongetjes en heel vaak kon ik ze ook letterlijk niet begrijpen. Die gitaren en die rauwe stem, weet je wel. Maar ik wou zijn teksten echt wel helemaal doorgronden, want er vielen me altijd weer prachtzinnen op. 
Een interview met Luc De Vos liet ik nooit ongelezen: hij vertelde altijd zo’n rake dingen. Als hij op televisie kwam, had hij mijn aandacht en interesse. Ik had al heel lang door dat die gekke zanger uit mijn prille jeugd veel intelligenter was dan ik toen dacht. 

Zo’n tien jaar geleden was hij één van de literaire gasten op een regionaal literatuurfestival in Kortrijk. Het publiek die keer was wat ouder (ik ben altijd een vriendelijke jongen geweest…) en ik hoorde een licht afkeurend gemompel toen Luc De Vos werd geïnterviewd. Hij hoorde niet bij de schone letteren, vonden velen. Terwijl Luc net zo zijn best deed om uit te leggen dat hij zijn schrijven wél au sérieux nam en dat hij zich wél schrijver voelde. En of de interviewer dan echt aan alle schrijvers die die avond passeerden zou vragen of ze hun gitaar hadden meegebracht? Ik keek erg geamuseerd en met heel veel belangstelling toe naar die schrijver op het podium.
Ik heb hem één keer gesproken. Tijdens de finale van Humo's Rock Rally in 2008  stond hij na de set van Steak Number Eight ineens naast mij aan de toog van de AB. Ik deed me voor als de vader van de bassist (sorry Brecht) en prompt stak hij de loftrompet over de pubers die ze toen nog waren. ‘Ze worden beter dan Metallica,' zei hij. En ‘ongelooflijk hoe die gasten met hun gitaren omgaan.’ Even later werd Steak uitgeroepen tot winnaar van de Rock Rally. Luc zal er blij om geweest zijn. Hij bleef de band volgen en was een halve god voor de jonge gasten van de groep. Hij was amper dood verklaard en er kwam al een 'Farewell to a special man' op hun FB-pagina.

Vorige zaterdag sloeg het bericht over zijn dood in als een bom. Ik was alleen thuis en maakte er een tribute-avond van. Ik speurde naar al zijn nummers op You Tube en zocht de versie with lyrics. Nu kon ik wél begrijpen wat hij zong. Ragfijn en haarscherp. Ik merkte hoe doorleefd zijn teksten en hoe doorwrocht zijn woorden waren. Hij was nog beter dan ik dacht, verscheen al snel op mijn FB-tijdlijn. De vorige dagen las ik vaker dat zijn teksten pure poëzie waren. Neen hoor, dat waren ze zeker niet. Een goede liedjestekst is lang geen poëzie en dat moet hij ook niet zijn. Maar zijn teksten gingen wel recht naar het hart en de man die ze schreef had zo veel te vertellen. Hij zong over het leven en de angst die hij ervoor had. Hoe bang hij was van de boze wereld om hem heen. Hoeveel troost hij zocht in de Anja’s, Mia’s en piranha’s dezer wereld. Hoe goed hij zijn best wou doen om voor iedereen te zorgen en hoe intens hij hoopte dat de anderen voor hem zouden zorgen. Stilaan maakte  een ongemakkelijk gevoel zich van mij meester. Ik vrees dat Luc de Vos zijn hele leven lang ongelukkig is geweest. Bang ook. Het gevoel sluimert al een hele week in mijn hoofd. Neen, ik ga dit gevoel nu niet inkleden met hartverscheurende en naar de keel grijpende zinsflarden uit zijn liedjes. Het zijn zijn woorden en ik wil ze niet adopteren. Het klein beetje schrijver dat ik ben weet dat ik de veel grotere schrijver die hij was niet mag plagiëren. Een schrijver lees je en schrijf je niet over.

Of zijn dood een gespreksitem voor jonge gasten was gisterenavond, vroeg ik die zondagmorgen aan mijn zoon die de bar van het plaatselijke jeugdhuis runde. En of, hij werd de hele avond op hun vraag gedraaid. Het deed me deugd. Ook toen ik diezelfde zondagmorgen de verhalenbundel De volksmacht van schrijver Luc De Vos op het nachtkastje van mijn andere zoon zag liggen. Hij had het boek dus ooit gekocht en hij had er die nacht weer in gelezen. Als dat geen eerbetoon is.

Het verdriet om Luc vond stilaan een plaatsje in mijn hart en ik hoop dat ik me verder vooral zijn luim, zijn humor, zijn authenticiteit, zijn muziek, zijn rock ’n roll zal blijven herinneren. Want ook die vind je op You Tube. Ik lachte me tussen de sluimerende tranen door ook een bult om Vossieboy. In de AB, op Marktrock, tijdens de Radio 1-sessies, als gast in Café Corsari. Een programma dat me nauwelijks boeit en me steeds weer ergert, tenzij Luc De Vos zijn opwachting maakt. Of Griet Op de Beeck – ik beken.
Het zal straks raar oudejaarsavond vieren zijn. Onze gelegenheidsfeestgroep is best wel into Gorki en in mijn herinnering opende het feest de voorbije dertig jaar altijd met ‘Mia’. Het nummer stond gewoon altijd op 1 in De Tijdloze 100. Het zal dit jaar dus niet anders zijn. Maar wel helemaal anders.

Wie wel eens een blogbericht van mij leest, weet dat ik altijd eindig met een vrij onverwachts en op het eerste gezicht niet-passend lied. Ik ben ook wel eens een beetje contrarie. Vossiaans, zo je wil. Maar vandaag doe ik het niet. Het nummer dat verborgen zit achter de anders mysterieuze en hopelijk verrassende URL-code is mijn favoriete nummer van Gorki from Belgium. Luister allen goed naar 'Ooit was ik een soldaat'. En hoe schrijnend ‘Ik geef je alles’ klinkt. Met die halve seconde stilte die erop volgt. Nooit eerder betekende alles zo veel.



maandag 17 november 2014

De vijftig genaakt

In het jaar waarin ik zelf vijftig werd, wordt de Vereniging van West-Vlaamse schrijvers dat niet. Of althans, het tijdschrift van de eerbiedwaardige vereniging. Jammer maar helaas: er komt geen vijftigste jaargang voor de VWS-cahiers. De reeks zal immer jong blijven.

Al is dat in de literaire wereld wel even anders. Een literair tijdschrift dat vijftig jaar zonder tussenpozen, met quasi onveranderde redactionele richtlijn en met een bijna legendarische regelmaat bleef verschijnen, mag zich zonder blozen een grijze eminentie onder de literaire bladen noemen. Toegegeven, de cahiers zijn Dietsche Warande niet, ook niet Belfort, evenmin Dietsche Warande & Belfort en al zeker DW B niet. Net zo min als ik Hugo Bousset ben. Maar toch: vijftig jaar kan tellen, daar ben ik sinds dit jaar persoonlijk heel zeker van.
Het eerste cahier verscheen in 1966. Fernand Bonneure leidde de vierde druk van het verhaal ‘Het Turkse kromzwaard’ van Marcel Mattijs in. In de halve eeuw die volgde, kwam VWS met de regelmaat van een klok op de proppen met een biografische monografie over een West-Vlaams publicist – in een mooi evenwicht tussen de diverse disciplines jeugdliteratuur, proza, poëzie, theater en essay. Binnen enkele dagen verschijnt aflevering 283, een biografisch essay en tevens mooi eerbetoon aan West-Vlaanderens kunstpaus Willy Vandenbussche, die net een jaar geleden in Washington overleed. 

In 1999 werd ik als nobele onbekende (‘bibliotheekmens en beginnend jeugdauteur’) gekatapulteerd tot redacteur van de tijdschriftenreeks. Ik aanvaardde het redacteurschap met lichte aarzeling – ik had al zoveel te doen! – maar nam me  toch voor om het minstens vijf jaar te blijven doen. De schrijvers moeten op hun redacteur kunnen rekenen, vond ik.
Ik hield het lang niet voor bekeken na vijf jaar, want al snel liet ik me met graagte opslorpen door de cahiers. Het samenstellen van een ‘mooie jaargang’, het aftoetsen van het belang en de belangstelling van de auteur, het zoeken naar de juiste samensteller: het bleek veel leuker dan ik ooit had gedacht. De samenwerking met (bijna alle) samenstellers van de cahiers was bijzonder aangenaam en leverde fijne contacten en kennissen op. Het sleutelen aan teksten en het nalezen van proefdrukken werd een geliefkoosde bezigheid – als het een beetje kon, vulde ik er heel deugdzaam mijn zondagnamiddagen mee. Als de deadline het toeliet: want ook die leerde ik snel van heel nabij kennen.
Ik redigeerde in totaal 87 afleveringen van de cahiers en elk nummer dat op tijd en mooi afgewerkt in de bus viel, ontlokte een stil, ingehouden wauw-moment. En ze roken elke keer zo goed, die gloednieuwe boekjes!

Vanavond liet ik mijn ogen wat meewarig over de 87 witte rugjes van de cahiers die ik redigeerde glijden. Ach, bijna elk nummer heeft zijn petite histoire, bedacht ik. De brief van Veerle De Wit, mevrouw Hugo Claus (nr. 200), de bezorgde maar charmante ernst van Jozef Deleu (204), de gemarmerde tekst van Jef Ector over Peter Verhelst (211), het gesakker van Christiaan Germonpré tijdens het schrijven over de roespoëzie van Mark Dangin (210), de tekst over Karel Verleyen en hoe dankbaar hij me daar om was (220), dorpsgenoot Lionel Deflo die heel mooi schreef over zijn vriend en dichter Hedwig Verlinde (229), de vijf velletjes papier die ik kreeg van cahier-pionier Raf Seys en die ik moest uitvullen tot een volwaardig cahier over ene Dries Masure (233), de altijd weer veel te late maar desondanks bijzonder vriendelijke mails van Etienne Vermeersch (238), mijn tijdelijke held van vroeger Petrus Plancius (249), de vrije-blije en soms erg boze poëzie van de sxities die weer tot leven kwamen in de cahiers over Johan Sonneville (207), Herman J. Claeys (254) en Ludwig Alene (281), de gevreesde samenwerking met Hedwig Speliers die een heel aimabel man bleek te zijn en Willem Vermandere die voor ons zong in het stadhuis van Veurne (260), de vertwijfelde maar waardige huldiging van oude knar Roger Verkarre door youngster Fien Devos (265), de rimpelloze samenwerking met de Nederlandse literaire coryfee Cyrille Offermans die resulteerde in een mooi nummer over Luc Devoldere (273), mijn tijdelijke literaire liefdesaffaire met Katrien Vervaele (274) en het mooie wat eigenzinnige cahier over klasgenoot-dichter Philip Hoorne (282).
Ik noem voor de vuist weg maar enkele van de vele mooie cahierervaringen. Ik memoreer voor mezelf ook de vele bijzondere presentaties bij bevriende bibliothecarissen, in kunstenaarsateliers of heemkundige huizen, de redactievergaderingen ten huize Renaat Ramon en de prettige samenwerking met Jet Marchau die een mooie inkijk bood in leven en werk van collega-jeugdauteurs als Lieve Hoet, Patrick Lagrou, Brigitte Minne of Kristien Dieltiens.

Liep het dan altijd zo makkelijk? Neen hoor, er waren ook tegenvallers. Nu en dan viel een tekst tegen, andere keren werd de deadline niet gerespecteerd, soms waren er niet in te lossen verwachtingen van samensteller of auteur. En soms – heel soms – liet een samensteller me ook wel eens in de steek. Zo vind ik het ontzettend jammer dat de door mij zo gewaardeerde jeugdauteur Jan Simoen niet het cahier kreeg dat was voorzien omdat de samensteller schromelijk de voeten veegde aan steeds weer met veel goede wil vooruitgeschoven deadlines. Jan overleed begin 2013 en het cahier dat hij zo erg verdiende, haalde helaas de eregalerij van de West-Vlaamse letteren niet.
Maar dit is alleen maar jammer. Veel erger is dat er geen nieuwe cahiers meer zullen verschijnen. Nooit meer. Neen, de redactie gooide de handschoen niet zoals veel tijdschriften de afgelopen decennia dat wel deden of moesten doen. Er was absoluut geen gebrek aan kopij en – dat al zeker niet – aan auteurs. De redacteur was het niet beu – oh nee! Met tegenzin schrap ik het regeltje ‘redacteur van de VWS-cahiers’ van mijn cv. Het uitgebreide word-mapje ‘Cahiers’ verdwijnt van mijn harde schijf, de West-Vlaamse auteurs verhuizen naar de ‘cloud’. 

What happened? Ewel… de cahiers verschenen al die jaren onder auspiciën (lees: met financiële steun en warme bekommernis) van het West-Vlaamse provinciebestuur. En net met die auspiciën loopt het nu ineens verkeerd. De interne staatshervorming geeft de provincies niet langer de kans, het geld en de bevoegdheid om zich vol overgave te bekommeren om kunst en cultuur. Daar zal de Vlaamse overheid zich voortaan wel mee bezig houden.
Ik kan kort zijn nu. Bye bye West-Vlaamse scribenten. And no regrets please.

https://www.youtube.com/watch?v=lE0kivjHvDw

Lees ook:  Veel meer dan meisje van de zee
Lees ook: Een goed jaar voor schrijvers
Lees ook: Petrus Plancius


zaterdag 25 oktober 2014

De Veka Print

In de kerk waar mijn grootouders hun gouden jubileum vierden, mijn jongste nicht haar plechtige communie deed, mijn grootouders werden begraven, mijn vrouw en ik en later nogal wat vrienden in het huwelijk traden en waar ik de voorbije jaren wel eens binnenkwam als weer eens iemand die me nauw aan het hart lag werd begraven, ging ik gisteren naar een muziekconcert.
An Pierlé gaf er een sereen kerkconcert. Getooid in een witte jurk en met haar tere witte huid en blonde haar leek ze op de maagd Maria en dat paste wel in de kerk van het Onbevlekt Hart van Maria in die stille wijk. Ze zei niet veel, An, maar zong des te meer en dat deed ze even goed als haar zwarte tegenpool naast haar. Het was wennen om uit dat kerkorgel andere klanken te horen dan de intro’s van de liederen die nog steeds in mijn hoofd klinken. ‘Want van U is het koninkrijk, en de kracht, en de heeheeheerlijkheid in eeuwigheid. Amen’.

Het is een mooie kerk, daar op die Wijnberghoek. Geen neo-stijl zoals de meeste kerken in Vlaanderen en dus geen would-be-gotiek of would-be-romaanse stijl. Maar een sobere, haast contemplatieve open ruimte zonder storende en vaak foeilelijke versieringen en decoraties en vreemde symbolen en schilderijen die geen moderne parochiaan nog begrijpt. Het was bij aankomst wellicht schrikken voor An Pierlé en haar muzikanten: in deze kerk zouden de bombastische orgelklanken en het frêle engelengezang het door hen gewenste effect vast niet opwekken. De kerk staat er amper een halve eeuw en is een ontwerp van de Nederlandse monnik Hans Van der Laan. ‘De adel van de kerk zit hem in de eenvoud van het ontwerp,’ verdedigde de pater-architect zijn toen vaak gecontesteerd bouwwerk. Maar als je de toren naast de kerk bouwt, moet je niet op handgeklap van de omwoners rekenen.
En dus liep ook deze kerk leeg. Het cultuurcentrum heeft er vanaf nu misschien wel een nieuwe concertzaal bij. Het gebouw biedt perspectieven. Een degelijk orgel, een groot podium, mooie (beschermde!) zitbanken, goede akoestiek, veel parkeergelegenheid in de buurt. Ik zie uit naar meer moois.

Ik ben pro kerkenplan. Ik heb geen leedvermaak om het leeglopen van kerken (ik gun iedereen alles), maar zie met lede ogen aan dat de grootste en vaak mooiste gebouwen in steden en gemeenten geen geloofwaardige bestemming meer hebben en stilaan gaan verkommeren. In een buurgemeente gaan ze petanquebanen in de kerk aanleggen: laat me toe dat erg oneerbiedig te vinden. Daarvoor zouden mijn grootouders in hun kist minstens onwennig op hun zij gaan liggen. Maar een mooi muziekconcert, een fijne theatervoorstelling, een leuke tentoonstelling? Waarom niet. Het brengt mensen samen en het houdt het monumentale gebouw in de kern van de leefgemeenschap overeind. Dan kan misschien ook het plafond in de kerk van Van der Haar hersteld worden, want ik vermoed dat ook hij op dit moment op zijn zij in zijn kist ligt.

Vreemd hoe moeilijk het is om te wennen aan het idee dat onze religieuze gebouwen een nieuwe bestemming moeten krijgen. De bibliotheek in de kerk? Mijn voorstel werd een tiental jaar geleden nog als niet serieus en zelfs oneerbiedig van tafel geveegd. Andere gebouwen hebben die groeipijnen niet. Zowat een jaar geleden reed Wannes Cappelle door de gemeente waar hij zijn kindertijd en jeugd doorbracht en verbaasde hij zich over het verdwijnen van de schoolgeriefwinkel Veka Print op de Grote Markt. ‘Stel je voor, Wevelgem zonder de Veka Print?’ Maar ziet, in het pand heeft zich ondertussen een schoonheidsinstituut gevestigd. Het gaat vanzelf. Operaregisseur Gilbert Deflo kwam vijftien jaar geleden in Wevelgem nadat hij er tientallen jaren niet was geweest en zocht naar de sombere donkere muren van de soldatenkazernes langs de luchthaven. Ze waren gesloopt en schreeuwlelijke winkelpanden kwamen in de plaats. ‘Het lijkt Tokyo wel,’ riep hij verbouwereerd. Sindsdien wonen we met zijn allen zonder probleem in Klein Tokyo en geen haan die nog kraait naar de ooit zo vertrouwde naar Koude Oorlog ruikende betonplaten langs het vliegveld.

Maar, maar… wat dan met de ware gelovigen, hoor ik u vragen. Uiteraard kunnen zij verder hun geloof belijden. Maar het kan eigentijdser. Een schooldirecteur vroeg me een tijd geleden of hij een auteurslezing van mij mocht filmen. ‘Dan moeten wij u volgend jaar niet opnieuw uitnodigen,’ zei hij. Zo erg! Hij mocht niet filmen en ik ging niet meer naar zijn school terug. Maar voor de eucharistieviering kan de misfilm wel een oplossing zijn. Een vooraanstaand regisseur - minstens Erik Van Looy, Jan Verheyen of Stijn Coninx - kan het scenario van de perfecte mis schrijven. Vervolgens gaat een filmteam in elke parochiekerk de typemis opnemen - bij voorkeur met de bisschop zelf achter het altaar. Denk er goede voorlezers, verse kaarsen en de beste gregoriaanse koren bij. Elk weekend wordt de film op vaste tijdstippen vertoond op het grote scherm van OC De Kerk. Alleen voor het uitdelen van de hosties moet een medewerker van het cultuurcentrum worden ingezet. Al zijn ook hier misschien eigentijdse oplossingen: die zelfuitleenbalie van de bibliotheek of de ticketautomaat van het cultuurcentrum moet het toch ook lukken om op een deftige manier hosties aan de man en vrouw te brengen.

Zag je ook het verdriet op het gezicht van de parochiale medewerker van Anzegem die het uitbranden van zijn kerk aanzag? Niet alleen zijn kerk, ook zijn leven stortte in. Hij beleefde zijn persoonlijke nine eleven. 
Ik wil het liever niet meemaken. Het is hoog tijd dat we onze kerken omarmen.

https://www.youtube.com/watch?v=k2CFDsG_oxg


woensdag 14 mei 2014

Lang leve de lage loonlast!

De gemeente waar ik woon beleeft dezer dagen een klein Ford Genkje. Een bedrijf dat enkele decennia geleden groeide uit de lokale gemeenschap, evolueerde tot een kleine wereldspeler en ondertussen in onvoorspelbare Amerikaanse handen was, legt de productie stil. De hand van de Amerikaan heeft een streep getrokken over of een kruis gezet naast de naam Wevelgem. De wasmachines worden voortaan in Tsjechië gemaakt.

Uiteraard veroorzaakte de stopzetting een storm van protest én een golf van medeleven op de sociale media. Honderdzesenzestig medewerkers komen op straat en heel veel van hen wonen nog steeds in de lokale gemeenschap. Mijn gemeente wordt de komende maanden wat armer.
Het wekt uiteraard geen verbazing dat deze sluiting zo kort voor de moeder der verkiezingen al snel een politiek kleurtje en geurtje kreeg. De fout van de lageloonlanden, zegt een Facebooker. De fout van de hoge loonkosten, zegt een Twitteraar. De fout van de burgemeester, zegt iemand. De fout van de vakbonden, de fout van de vreemdelingen, de fout van De Wever én van Di Rupo, de fout van alle dikkenekken in Brussel (want zij rijden met dure auto’s), de fout van de profiteurs (want zij profiteren), de fout van de Walen (die ook natuurlijk), de fout van de bazen (zij nog veel meer). Samengevat: ik las een drieste bloemlezing uit verkeerd geciteerde partijslogans voor de komende verkiezingen. De wasautomatenfabriek is nog niet dicht of daar hangt onze vuile was al buiten.

Tussen de vele berichten en reacties door onderschepte ik ook een oproep naar een solidariteitstekst op mijn blog. Niet makkelijk… Ik ben ongevoelig voor slogans maar ben dan ook weer niet de schrandere econoom die in enkele frasen zijn heldere visie op het verschijnsel kan uitschrijven. Laat staan dat ik de sluiting van een lokale onderneming perfect kan duiden in het licht van de wereldeconomie of argumenten kan aanbrengen die de hand van de Amerikaan naar een gom doen grijpen of hem het rode kruisje op zijn blad laten veranderen in een groen vinkje.

Ik ga het verschijnsel vrij intuïtief te lijf met aloude inzichten verworven in de lessen economie van het middelbaar onderwijs. Meneer Bourgeois for president!
Het begrip dat gisteren in de reacties het meest opdook was: hoge loonkost. Die sakkerse boosdoener! Ik sta er versteld van hoe dat woord opeens onze woordenschat is binnengedrongen. En hoe onheus (ik herhaal: ik denk heel intuïtief nu) we het ineens met zijn allen gebruiken.
De wasautomaten worden dus voortaan in Tsjechië gemaakt omdat onze loonkost te hoog is. 
Op de middelbare school leerde ik dat de loonkost uit meerdere elementen bestaat. Als we die allemaal wat afslanken, krijgen we ongetwijfeld een modelstaat met lage loonkosten waardoor geen ondernemingen meer op de vlucht gaan naar een ander land. Voortaan moeten we dus gewoon zelf een lage loonland worden. Poepsimpel, en toch is er geen enkele partij die eraan denkt (alhoewel…).

Er zijn wel enkele nevenverschijnselen natuurlijk.
Een groot deel van de loonlast bestaat uit het nettoloon van de werknemer. Dat moet dus flink wat minder worden. Elke maand een pak minder in onze portefeuille of op onze bankrekening. Uiteraard moeten ook alle sociale bijdragen, zowel van de werknemer als van de werkgever, naar omlaag. Schande hoeveel geld we elke maand betalen voor de profiteurs van onze maatschappij! De werklozen, de gepensioneerden, de leefloners, de gehandicapten en de zieken: als we hen allemaal een beetje minder betalen, dan moeten zij die werken niet zoveel RSZ bijdragen. Makkelijk toch? Ook de bijdragen voor het Kinderbijslagfonds kunnen we uit de loonkost halen, dat scheelt echt wel een serieuze slok op de borrel. Als het in landen als Indië en Brazilië lukt zonder kinderbijslag, waarom dan bij ons niet?
We zijn al goed op weg om een voorbeeldig lage loonland te worden en dan heb ik het nog altijd niet gehad over de plaag van België. Al die belastingen! Is die bedrijfsvoorheffing dan echt nodig? Laten we die gewoon op zijn minst halveren en hopen dan maar dat de files vanzelf verdwijnen en dat de autowegen zichzelf herstellen en overkappen. Treinen kunnen we sowieso afschaffen, zijn we meteen van die vervelende stakingen en aanmodderende ambtenaren verlost. 
Stilaan zijn we Tsjechië geworden, maar het kan nog steeds beter. Allerlei kleinigheden die de loonlast kunstmatig opkrikken, kunnen we nog overboord kieperen. Bijdragen voor verzekeringen bijvoorbeeld. Bijdragen voor arbeidsongevallen, nog een win-element. Als de arbeiders voortaan wat beter uit hun doppen kijken op de werkvloer, kan de werkgever die verzekering annuleren en de loonlast nog meer drukken. Is het zijn fout misschien dat onhandige arbeiders van de ladder vallen?
En vakantiegeld, moet dat eigenlijk wel? De Tsjechen maken toch ook geen citytrips, gaan niet op skivakantie en maken geen exotische reizen? Ze hébben niet eens een zee en als ze al op reis gaan naar het buitenland, boeken ze enkel een heenreis. De snoodaards!

Je beseft het misschien niet, maar als we gaan voor al het bovenstaande, dan behoren we bij de koplopers van de wereld. Staan we helemaal bovenaan het lijstje van de lage loonlanden. Je vraagt je af waarom we al die bijdragen blijven betalen en zoveel blijven verdienen.

De wasautomaten worden dus voortaan in Tsjechië gemaakt omdat de loonkost daar heel laag is. Zullen we dus ook doen. Mijn reis naar de Auvergne heb ik alvast geannuleerd, mijn bezoek aan de tandarts tot nooit meer uitgesteld, de tuinarchitect met een smoes afgebeld, de studies van mijn zonen met ingang van nu stopgezet (‘stop nu  in godsnaam eens met studeren!’), mijn lidmaatschap van het ziekenfonds afgezegd. Ik zeg ook maar mijn verzekeringen af en mijn aanslagbiljet stuur ik onverrichter zake terug. Wel jammer dat ik dat kindergeld niet meer zal krijgen. Pech dat de wasmachine het net nu begeeft, maar voortaan was ik toch met de hand. Sneu dat mijn moeder net nu begint te sukkelen met haar heup en dat die put in de straat niet meer gevuld zal raken. Maar ik woon wel in een lageloonland, joepie!

En in afwachting van de omschakeling van hoge- naar lageloonland, spuw ik toch even mijn intuïtieve middelbare school-ergernis uit. De wasautomatenfabrikant laat zijn goed draaiende, efficiënte en productieve vestiging in Wevelgem in de steek omdat hij in Tsjechië meer winst kan maken. Nóg meer winst dus. En daar past maar één woord voor: schande!

https://www.youtube.com/watch?v=lkE04kbiiQc


zondag 13 april 2014

Roger De Vlaeminck: 'Ik ben 'm en ik blijf 'm!'

Enkele uren voor de start van Paris-Roubaix gaf Roger De Vlaeminck, viervoudig winnaar, een opgemerkte persconferentie in de boswachtershut van Wallers. Zoals het past bij een echte kampioen, nam hij de strijdbijl op en trok resoluut ten aanval tegen ‘azijnpissers van journalisten die mijn scalp willen’ (nvdr: zijn woorden). Roger claimde voor eeuwig en altijd de titel van ‘Monsieur Paris-Roubaix’ en ontwikkelde hiervoor zijn eigen glasheldere theorie.

Het is een ontspannen maar ambitieuze De Vlaeminck die de internationale pers te woord staat. ‘Ik kreeg de voorbije dagen de indruk dat men mij naar de slachtbank leidde. Boonen de vijfde keer en absoluut recordhouder? Cancellara mederecordhouder? Jongens toch, waar zijn jullie mee bezig. Als ik mijn mond open doe, zit het er altijd bovenarms op, dus bleef ik zwijgen. Ik liet me zelfs ontvallen dat ik liever zou hebben dat Boonen tweede zou worden. Ik kreeg spijt van die uitspraak, want ze is dom.’

Roger-le-vrai
grabbelt even in een rommelig bergje paperassen dat voor hem op de tafel ligt. Hij vergewist zich ervan dat alle camera’s draaien en de micro’s goed zijn aangesloten en laat zich iets influisteren door zijn rechterhand, de gewezen wereldkampioen veldrijden Eric De Vlaeminck. Die geeft hem het sein om verder te praten. ‘Kijk, het is eigenlijk vrij eenvoudig. Wie een beetje koersinzicht heeft… tja, daar wringt het schoentje eigenlijk hé, ik heb de indruk dat wielerjournalisten meer geïnteresseerd zijn in de kindjes van de coureurs dan in hun prestaties. Maar soit. Wie een beetje koersinzicht heeft... er zijn er nog hoor, veel van mijn supporters zijn in staat een wedstrijd zorgvuldig te analyseren, maar er zijn ook andere. De Spanjaarden en de Italiaanders bijvoorbeeld, die snappen er niks van. Maar wie wel koersinzicht heeft, vooral in Oost-Vlaanderen spreek ik veel kenners. Wie koersinzicht heeft, weet waar het om draait in Paris-Roubaix. Bekijk eens de erelijst…’
Roger laat de ex-wereldkampioen veldrijden een kopie ronddelen, waarop de top-drie van alle voorgaande edities van de Helleklassieker is terug te vinden. Dan laat hij het persgild een minuut stilte, zodat die zich kunnen voorbereiden op wat volgt.
‘Meer woorden hoef ik er niet aan vuil te maken zeker... Mijn theorie is, en die houd ik al tientallen jaren voor mezelf, zodat ik de jonge gasten hun courage niet afneem, dat de echte monsieur Paris-Roubaix niet de renner is die de koers het meeste heeft gewonnen. Dat is toch duidelijk! Want wie wint er? Hij die ze laten winnen, hij die geen pech heeft gehad, hij die profiteert van het ploegenspel, hij die er het meeste geld heeft tegenaan gegooid. Akkoord, slechte coureurs zullen nooit winnen. Maar de beste coureur in koers is altijd tweede. Ik herhaal: hij is tweede. Dat zijn de echte kampioenen. Zij hebben gekoerst in alle eerlijkheid en openheid en in de wetenschap dat ze niet mogen of kunnen of durven winnen. Wie als tweede op het podium staat, is qua sportiviteit de beste in koers.’

'Geloofwaardigheid  wielersport gered'

Gegniffel in de persboshut. Maar hier en daar wordt goedkeurend geknikt als de erelijst vanuit dit gezichtspunt wordt bekeken. ‘Ik ben duidelijk, denk ik. Kijk maar eens. Ik won vier keer in een jaar dat het niet anders kon. Tja, ze reden toen zo traag dat ik toch moeilijk mijn remmen helemaal dicht kon trekken. Die jaren heb ik de geloofwaardigheid van het internationale wielrennen gered. Ik kreeg er achteraf een dankbrief voor van de baas van de UCI. In 1975 maakte ik ook een beginnersfoutje. Ik kreeg de kans om voor Eddy Merckx te eindigen. Toen was dat nog een jongensdroom, maar later keerde ik de rollen wel om. En in 1977... ik had tweede kunnen worden, maar ik offerde me weer op. Na mij kwam Willy Teirlinck. Laat ik die winnen, dan staat het land op zijn kop. Teirlinck begot! Ik sleepte me echt naar de eindstreep toen.’

Het lijkt even dat Le Gitan een traan zal moeten wegpinken, maar hij herpakt zich snel. ‘Mijn mooiste jaren zijn die waarin ik tweede werd. Kijk maar eens… tweede na Merckx in 1970, ik mocht gewoon nog niet winnen. Twee keer tweede na Moser omdat hij moest winnen van de ploeg. Een keer tweede na Hinault omdat die moest winnen van de organisatie. Die jaren reed ik voor de tweede plaats en ik haalde die elke keer met de vingers in de neus. Het zijn mijn mooiste overwinningen. Ja, ik noem dat overwinningen. Een tweede plaats is zoveel mooier dan de eerste. Ik zie het Boonen en Cancellara nog niet nadoen. Ze hebben het gewoon niet in zich. Altijd strijden voor die eerste plaats terwijl het voor hen zo makkelijk is. Ze kunnen elk om beurt tweede worden want andere renners raken vandaag toch niet over die kasseien. Elk om beurt tweede, op de Oost-Vlamingen na zal niemand iets vermoeden. Maar ach, zij moeten het weten hé.’

Speurend op de erelijst merken we dat niemand in de buurt van Roger De Vlaeminck komt. Enkel de illustere Georges Ronsse kon drie keer tweede worden (in 1928, 1929 en 1932). Daarna is het huilen met de pet op. Coppi, Van Looy, Van Springhel, Merckxi, Moser en Cancellara waren twee keer tweede. Grote kampioenen, maar ver uit de buurt van de vier tweede plaatsen van Le Gitan. Het zegt veel over zijn prestatie.

Van Avermaet

‘Mijn grootste ontgoocheling beleefde ik in 1976. Toen werd ik derde. Marc Demeyere zat de hele tijd aan de staart van de kopgroep en won toen de sprint voor Francesco Moser en ik. Het zag er goed uit, ik had me voorbereid om de spurt te verliezen van Moser en zo een nieuwe overwinning te behalen. Maar die Demeyere gooide roet in het eten. Hij was zot van glorie en spurtte voor de eerste plaats. Het uilskuiken! Nu, achteraf kwam aan het licht hoe hij het deed. Hij had zich volgepropt met doping en was niet meer in staat helder te denken. Dan doe je zoiets, spurten voor de eerste plaats. Ik word er ’s nachts nog wakker van, hoe mooi ik die dag tweede had kunnen worden. Marcske toch…’

Roger-le-vrai
twijfelt niet over wie dit jaar Paris-Roubaix zal winnen. ‘Greg Van Avermaet. Altijd is hij tweede. Als er één renner in staat is mijn record te ontfutselen, is hij het wel. Hij ziet het. Heb je hem al eens een koers zien winnen? Hij weet dat hij het niet moet doen. Hij is nog jong genoeg, als hij het slim aan boord legt, kan hij zeker nog vijf keer tweede worden. En dan leg ik me neer bij zijn meesterschap.’

https://www.youtube.com/watch?v=OUVHM0RQloQ

Lees ook: Roger De Vlaeminck wint Gent-Wevelgem.


maandag 10 februari 2014

Hoera, ik heb een tentoonstelling!

Ik raak er stilaan aan gewend, aan de grapjes die me dezer dagen te beurt vallen. Vrijdag (jaja, op Valentijntjesdag, maar dié grapjes onderga ik elk jaar!) word ik vijftig jaar. Een halve eeuw oud. 
Vorig jaar schreef ik in het kader van de herdenking van vijftig jaar culturele raad Wevelgem een feestrede. Nakende de vijftig, noemde ik die tekst. Nu is het wel erg nakend. Ben ik zelf wel erg nakend.

De grapjes en de steekjes gaan normaliter zo aan mij voorbij. 50 jaar is 1 jaar meer dan 49 jaar. Ik vond het leuk een heel jaar lang een fortyniner te zijn: ik voelde me een jutezak uit mijn pubertijd (puberteit leest veel te klinisch). Ik voelde me vorige zomer even goed tussen de twintigers en Tom Barman op het Cactusfestival als tussen de vijftigers en Toots Thielemans op Jazz Middelheim. En het was leuk nu en dan weer eens te ervaren dat die pubertijd nog niet uit mijn leven verdwenen is. ‘Waarom schrijf je eigenlijk voor jongeren’, vragen lezers zich steevast af. ‘Het is de boeiendste periode uit je leven’, zeg ik dan. Wat ik daarmee bedoel , kun je horen tijdens een omstandige toelichting die je kan krijgen met subsidie van het Vlaams Fonds voor de Letteren. 
Marc de Bel voelt zich al zijn hele leven elf jaar, ik ben drie jaar ouder dan hem. Al zijn we allebei even gek van Jimi Hendrix. Echt wel oude tieners dus.

Nu ik die jutezak moet wegwerpen, hoef ik mij toch niet ineens een oude zak te voelen? Uiteraard niet. Maar de omstandigheden zitten me absoluut niet mee. Was het nu echt nodig om één week voor ik mijn verjaardag vier mijn geliefkoosde werkplek die de bibliotheek nu toch al meer dan 25 jaar is onder te brengen in een rusthuis? In rusthuis Ter Mote nog wel! Je bent van Wevelgem als je ooit hebt gespot met de oude mensen van Ter Mote. Hij of zij die stijf en strak uit zijn bed kwam, was van Ter Mote. Hij of zij die nauwelijks nog op de fiets kon, was van Ter Mote. Hij of zij die een leesbril nodig had, was van Ter Mote. Hij of zij die in de bibliotheek werkt, is van Ter Mote. We hadden ons imago al niet mee. En nu dit.
Het moge een troost zijn: ooit is iedereen van Ter Mote. Elckerlijc is van Ter Mote.

Hoe we ook ons best hebben gedaan om er iets moois van te maken: voortaan werk ik in Ter Mote. Maar ik zal de naam dragen als een geuzennaam, want onze noodbib is lang geen bib in nood (dixit onze jonge schepen van jeugd). Op het hoofd van Guido Gezelle staat een walkman, in de bib is er free wifi, staan er meer dan 30 pc’s, is er een zelfuitleenbalie en een betaalautomaat, kan je games en straks e-books ontlenen. En ook gedrukte boeken, zelfs met grote letter (oeps, die moeten we misschien maar tijdelijk wat verstoppen).

Binnen twee jaar zal ik zegevieren. Van mijn nu honende leeftijdsgenoten ben ik de enige die Ter Mote zal overleven. Twee, maximaal drie jaar blijf ik er. En dan doe ik wat je normaliter niet kan als je van Wevelgem bent: naar Ter Mote gaan en er ook van terugkeren. Dat is pas Messiaans! Samen met de bib zal ik herrijzen uit mijn as. Bibliotheek Wevelgem kijkt met ambitie naar de toekomst. En ik kijk met haar mee.

Al draag ik ondertussen ook zorg voor het verleden. Het was een tijdrovende bezigheid om de hele bibliotheek in enkele weken tijd veilig, in kartonnen verhuisdozen, over te brengen naar haar tijdelijk onderkomen. Hoe ouder het boek dat je vast neemt, hoe meer tijd erin kruipt. Oude laden en schuiven en zelden betreden ruimtes werden geopend en de neiging om iets in de prullenbak te kieperen om het verhuizen wat te laten opschieten, was bijwijlen groot. Het angstzweet brak me meer dan eens uit. Niet doen, dacht ik dan. Opbergen in doos 1853 en terug zijn plaatsje geven op verdieping 3 (kamer 318) om het binnen twee jaar veilig weer over te brengen naar de bibliotheek van de toekomst die zo goed voor het verleden wil zorgen.
Erfgoed. Je bent van Wevelgem als je goed voor het verleden zorgt. Ik pijnigde mijn hersenen over wat ik met die kartonnen vellen met unieke foto’s en ongeziene plattegronden moest doen. Ze pasten in geen enkele doos, in geen enkele map. In de verhuiswagen zouden ze worden gekreukt en verpletterd. Ik zou er niet bij zijn als de verhuismannen die oude rommel zouden overbrengen. Misschien zouden de pancartes wel verdwijnen in het grof huisvuil.
Ik liet er mijn slaap voor. Als ik er nu niet voor zorg, zijn we ze voor altijd kwijt. Al zal geen haan er ooit naar kraaien. Maar de kraaien zullen het zeggen. Als je de titel van deze blogpost leest, weet je welk besluit ik nam.

Vijftig jaar dus en rijp voor het rusthuis…!
Neen hoor, maak je geen zorgen. Die verjaardag vier ik in stijl. Samen met mijn Woodstockvriend die ook vijftig wordt, organiseer ik deze zomer een festival. Een Fiftyval, om meteen het juiste begrip te introduceren. In zijn tuin komen een podium, een bar, lichtspots, geluidsversterking, een wc-hokje. En muziek. Geen fanfares of koren voor ons, maar the real stuff. Les Tripes om in stijl te openen, Potaerde om onze olijke jeugdjaren in herinnering te brengen (en de aanwezigen toch een keer de kans te geven om een nostalgische traan weg te pinken), het Tsjechisch Mannenkoor om onze jeugdige dommigheden nog eens te etaleren en tot slot Morphine Murphy. Ik ben het niet zeker, maar ik denk dat deze groep optrad op het legendarische Woodstock-festival. Al kan ik er ook een jaar of veertig naast zitten.

See you in my fifties. Of in Ter Mote.

http://www.youtube.com/watch?v=YRcQs7Qbgic

Lees ook Nakende de vijftig (januari 2012).
Lees ook: Het was weer vuil op de weide (augustus 2011)