Pagina's

vrijdag 30 december 2011

Beste oma en opa

Of ik een nieuwjaarsbrief wou schrijven voor een regionale krant...? 
Zolang het met letters, woorden en zinnen is, doe ik alles voor iedereen. Dus ook voor die krant. Alleen was er wat minder plaats dan voorzien. In de krant is er een holle light versie, hier kun je het volle script lezen...

Beste oma en opa,

Alweer is een jaar voorbij gevlogen! Een jaar waarin veel gebeurde. Hongersnood in Soedan, burgeroorlog in Libanon, lente in Arabië. In België was er de ramp op Pukkelpop en de aanslag in Luik. We kregen een nieuwe regering met een Italiaan als eerste minister. En La Esterella is overleden, maar Stefanie Callebaut, dat meisje van SX, zingt ook mooi. 
In de familie gaat alles goed. Mijn zonen, jullie achterkleinkinderen, hebben allebei een leuke vriendin. Jullie kinderen, mijn ouders dus, worden er niet jonger op, maar ze beleven samen nog steeds mooie dagen.
Weet je nog 40 jaar geleden? Toen stond ik hier ook en ik zei net hetzelfde. Oh ja, de hongersnood was toen in Bangladesh, Libanon heette Noord-Ierland, de lente was in Praag, de ramp in de Innovation. Ik moest toen alleen niet zeggen hoe het de familie verging. Jullie zagen zelf wel of het de kinderen en kleinkinderen voor de wind ging. En wie van ons een beetje meer aandacht nodig had.
Ik ben er zeker van dat jullie ons van bovenop die wolk moeiteloos vinden in de chaos die de wereld is geworden. Natuurlijk hopen jullie ook op vrede in Afghanistan, maar nog beter zou het zijn als er wat minder geweld op straat was. Uiteraard hopen jullie dat het goed afloopt met het ijs van de Noordpool, maar een beetje minder vieze rook en wat meer groen bij ons is minstens even goed. Dat Herman Van Rompuy onze euro redt, is prima, maar worden wij daar ook beter van? En als het water van de oceaan weer zuiver wordt, kunnen we dan net als opa weer zwemmen in de Leie?
Beste oma en opa, ik beloof je op mijn communiezieltje dat ik ervoor zal zorgen dat alles in orde komt. En als ik het zelf niet snelsnel kan regelen, dan vraag ik het aan iemand die dat wel kan. Niet voor mezelf, maar voor jullie achterkleinkinderen.
Volgend jaar sta ik hier weer en je zal zien dat onze streek groener, gezonder, veiliger en welvarender dan ooit zal zijn.
Ik wens jullie een fantastisch nieuw jaar!

Jullie kleinkind,
Koen

Wevelgem, 1 januari 2012

http://www.youtube.com/watch?v=wxrf6MXPNaU

zaterdag 17 december 2011

Een goed jaar voor schrijvers

De 'Vereniging van West-Vlaamse schrijvers' (VWS) bestaat 50 jaar. Dat moet gevierd worden. En hoe kan een literaire vereniging beter haar verjaardag vieren dan door een boekje te publiceren? Ik ging op zoek naar lotgenoten in dit Caleidoscoop van de West-Vlaamse schrijvers en ik vond er vier.

Het is overigens niet zo bijzonder dat VWS met een boekje op de proppen komt. De vereniging geeft al sinds 1966 de VWS-cahiers uit. In zo’n cahier wordt leven en werk van een West-Vlaamse auteur in de schijnwerpers geplaatst. Elk boekje wordt samengesteld door een deskundig gastauteur. De cahiers verschijnen als tijdschrift en abonnees krijgen ze op het einde van elke pare maand trouw in de brievenbus. Het feestnummer dat eind december verschijnt, is nummer 267 in de reeks.

Sinds 2000 ben ik redacteur van de vereniging. Toen het me werd gevraagd (jaja, ze vróegen me of ik het wílde doen!), heb ik even geaarzeld voor ik het aanbod aanvaardde. Ik wou het niet zomaar snel eens doen, maar nam me voor om minstens vijf jaar het redacteurschap waar te nemen. Ondertussen ben ik twaalf jaar enthousiast bezig, voerde ik de redactie van 71 cahiers en nam ik er in 2008 de redactie van een zesdelig schrijverslexicon bij. Ik ergerde me wel eens aan woorden en zinnen, sakkerde met deadlines, vloekte op uitstellers, woekerde met slechte teksten. Maar dat was soms, veel meer las ik mooie teksten over onvermoede publicisten en maakte ik kennis met boeiende auteurs met wie ik samen de boekjes samenstelde. Leve VWS dus! Wat mij betreft mag het nóg 12 jaar duren (13 misschien, dan jubileer ik als redacteur). Als Geert Bourgeois maar geen roet in het eten gooit, want VWS bestaat dankzij de morele en financiële steun van het Provinciebestuur en onze West-Vlaamse minister heeft het niet langer erg begrepen op de provincies. Maar dit helemaal ter zijde.

Ik wou het over lotgenoten hebben en het lot dat een band schept heet 1964.
In het bijzondere boekje dat binnenkort verschijnt, wordt per VWS-jaar (van 1961 tot 2011 dus) een tekst gepubliceerd van een West-Vlaamse auteur. Een pagina uit een roman of een gedicht uit een bundel die in dat jaar verscheen, zorgvuldig gekozen door een zevenkoppige redactie. Het is een eerbetoon aan de West-Vlaamse auteurs van de voorbije vijftig jaar en voor de lezer de kans om in één oogopslag kennis te maken met een stukje fiction made in West-Flanders.
Hugo Claus staat in het boek, ik ging op zoek naar één pagina uit Het verdriet van België. Maar ook Peter Verhelst, Luuk Gruwez, Willy Spillebeen en andere grootheden onder onze gouwschrijvers. Maar over hen wil ik het niet hebben. In het boekje staan namelijk ook vier auteurs die in hetzelfde jaar als ik zijn geboren.

Philip Hoorne bijvoorbeeld. Die ligt wel het meest voor de hand. Ik zat met (één trimester zelfs nààst) Philip op de schoolbanken. Brave jongen was hij toen. Hij was wat teruggetrokken, zat letterlijk in zijn schelp. Hij voerde nooit het hoogste woord en was geen held op het voetbalveld of op de speelplaats. Bij het afstappen werd hij steevast als een der laatsten gekozen. De twee ploegleiders stapten op elkaar af en wie op de schoen van de ander kon stappen, mocht als eerste een speler voor zijn ploeg kiezen. En dan elk om beurt een steeds minder goede voetballer. Philip bleef altijd lange tijd aan de kant staan, je kon weinig met hem in je ploeg. Geen snelheid en geen techniek. Wel veel spelinzicht, maar wat ben je daar mee tijdens de chaos die een voetbalmatch tijdens de speeltijd is? Ik denk overigens dat Philip supporterde voor Club Brugge, in mijn herinnering droeg hij altijd een blauwzwarte sjaal. West-Vlaming in hart en nieren dus, hij staat goed op zijn plaats in dat feestnummer van VWS.
Philip luisterde graag naar muziek in dat jaar dat we samen bij meester Malfait zaten. Ik ook, kleinkunst, de fout van mijn oudere zus. Hij vond mijn muziek wat braaf, zei hij toen. Het verwonderde me wel, hij leek zo zacht en stil en dan vond hij die zachte en stille muziek wat te braaf. Toen al zette hij mensen op het verkeerde spoor. Want wie hem toen kende en nu niet meer, gelooft nooit dat Philip een hartstochtelijk fan van de onbehouwen rockauteur Herman Brusselmans is. En dat hij niet aarzelt om zijn kritische pijlen vlijmscherp af te vuren op coryfeeën van de Vlaamse poëzie, zoals daar zijn Lut De Block en Leonard Nolens.
Philip schrijft zelf mooie poëzie, ook dat geloven klasgenoten van toen meestal niet als ik het hen vertel. De redactie twijfelde er geen moment over of hij zijn plaats verdiende in het feestboek. En ik ben er blij om.
Philip Hoorne staat in het boekje met een gedicht uit zijn bundel ‘Niets met jou’.

Ook een tweede auteur uit het VWS-boekje zat op dezelfde schoolbanken als ik. Hij weet het niet en we zaten ook niet naast elkaar. We kenden elkaar toen ook niet (hij zat in het jaar na mij) al moeten we elkaar wel eens tegen het lijf gelopen zijn, daar in die charmante krakkemikkige gangen en lokalen van het Sint-Thomasinstiuut in Brussel. We moeten ook zowat dezelfde docenten hebben gehad. Lessen Nederlandse literatuur van professor Hugo Bousset bijvoorbeeld. Ik genoot van Boussets baritonstem en sublieme benaderingen van de romanklassiekers uit die tijd. Onder professoren van Hermans. De aanslag van Mulisch. De verwondering van Claus. Turks fruit van Wolkers. Ik vond dat mijn ouders niet mochten weten dat ik dat boek las, ook al was het voor school. Maar Bousset hielp me vrij snel over die terughoudendheid heen. Ik werd gek op Wolkers van het eiland Texel.
Toen ik in 1984 Duet met valse noten van Bart Moeyaert las, kon je in de krant lezen dat de jonge auteur een lerarenopleiding volgde in Brussel. Verdomme, dat ik hem nooit gezien had.
Ondertussen ontmoette ik hem al enkele keren en op een Boekenbeurs schreef hij een wonderlijke opdracht voor Elsy in zijn dichtbundel Verzamel de liefde: ‘Voor Elsy, liefs van Koen en van mij. Het liefs van Koen is méér dan mijn liefs. Dat weet ik zeker.’ Ik ben heel erg jaloers op Bart Moeyaert. Omdat hij mooie dingen op zo’n mooie manier kan vertellen.
Ooit zullen Bart en ik het samen over Hugo Bousset hebben, denk ik (niet). Ik ben wel eens benieuwd te horen wat hij vond van Het bewegen van het hoge gras op de top van de heuvel.
Bart Moeyaert staat in het boekje met een bladzijde uit ‘Het is de liefde die we niet begrijpen’.

Tijd voor een vrouw en wat voor één. Anne Provoost, zij die Vallen schreef. Het boek dat ik tijdens auteurslezingen altijd noem als het beste en mooiste jeugdboek. Ik ben niet zeker of het dat nog altijd is, ik zou het eens opnieuw moeten lezen. Jan Terlouw noem ik mijn favoriete auteur uit mijn eigen jeugd en onlangs viel het herlezen van de boeken uit die tijd me zwaar tegen. Maar met Vallen heb ik een bijzondere band. Het boek greep me thematisch erg aan. Hoe eenlingen het klaarspelen om andere eenlingen domweg voor hun kar te spannen. Met manipulatie. Geweld. Machtsmisbruik. Vreselijk. En het boek eindigt zo dramatisch. Dat vond ik een beetje jammer, maar het laat je dan ook niet los.
Ik wou een boek over hetzelfde thema schrijven, maar voor iets jongere lezers. Het moest wel beter aflopen, hoopvoller. De titel lag zo voor de hand. Na Vallen, zou ik Opstaan schrijven. Even erg, maar met een hoopvol einde. Uiteindelijk veranderde de titel in de uitgeverij in Valsspeler. Geen slechte ingreep, het is een prachttitel en hij stafrijmt op Vallen. Het lijflied van het boek is ‘Get up, stand up’, vallen en opstaan. Pieter, de held uit het verhaal, leest op pagina 77 een boek. Op de cover staat een zwartwitfoto van een meisje dat op de grond ligt. Eronder is een groot blauw vlak met daarop de titel en de naam van de auteur. Op de achterflap is alleen een blauw vlak met vage gele letters. De eerste editie van Vallen. Niemand die tot hiertoe deze sublieme verwijzing opmerkte. Tot vandaag dus.
Ondertussen is er nog meer dat me bindt aan Anne Provoost. Een jeugdvriendin van haar met wie ze samen op een legendarische nonnenschool in de Westhoek zat, kwam bij ons in de buurt wonen en werd een goede vriendin van mij. Dankzij Caroline kon ik Anne tijdens een lezingenvrije periode (ze schreef aan De Arkvaarders en wou niet afgeleid worden) naar de bibliotheek krijgen – per grote uitzondering! Onlangs was ik tussenpersoon bij het uitwisselen van een hilarische schoolfoto (met blauwe schort, zwarte rok en hoog opgetrokken kousen) onder de vriendinnen en vonden ze elkaar terug - op Facebook.
Dat engagement van Anne Provoost… Het gaf me zo’n warm gevoel toen ik de gevierde auteur onlangs zag tekeergaan tegen het vellen van die mooie bomen van de Keyzerlei in Antwerpen. Enkele jaren geleden zette ik een eenmansactie op tegen de stille sloop van het mooiste huis van Wevelgem. Troost je, Anne, het lukte me ook niet.
Anne Provoost staat in het boekje met een bladzijde uit ‘Vallen’. Natuurlijk uit ‘Vallen’.

De vierde lotgenoot kan iets wat de drie voorgaande wellicht niet kunnen – al weet ik dat eigenlijk niet. Hij is namelijk een ongelooflijk knappe tekenaar en samen met Carll Cneut en Gerda Dendooven de vaandeldrager van het leger topillustratoren uit de provincie West-Vlaanderen. Klaas Verplancke dus. God, wat kan die mooi tekenen. Op zich is dat al meer dan genoeg om hem te bewonderen, maar bovendien kan hij ook nog ontzettend goed vertellen. Met beelden en tekeningen, maar ook met woorden en zinnen. Ries en Kerel uit Wortels: het zijn klassieke personages uit de kinderboekenoogst van de voorbije jaren. Als je Klaas niet kent en je leest ook niet graag, dan gaat hij je vast inpalmen met zijn tekeningen. En als ook dat niet lukt (maar het lukt wél) zal hij je charmeren met zijn spontane vriendelijkheid en stimulerend enthousiasme. Hij stelde jaren geleden een tentoonstelling op in de bibliotheek waar ik werk. Mooi om te zien en prettig om met hem samen te werken. Toen hij even later het verband ontdekte tussen Koen van de bib en Koen van De hel in New York (het was op de Boekenbeurs van 2001 op de stand van uitgeverij Davidsfonds/Infodok) was zijn enthousiasme haast ontroerend. Er stond een lovende recensie over mijn debuut in Knack. Klaas had die gelezen en was er blijer om dan ik. En het leuke was: hij meende het.
Ik botste ook eens op Klaas tijdens de verkoop van oude boeken in de bib van Brugge. Hij is even gek als ik: hij koopt oude boeken. Daar moet je een schrijver voor zijn. Of een illustrator. Of een bibliothecaris. Eén pot nat.
Klaas Verplancke staat in het boekje met een bladzijde uit ‘Wortels’.

Het VWS-bestuur stelde als principe dat er geen werk van bestuursleden van VWS in het boekje zou opgenomen worden. Het bespaarde ons vast veel vergadertijd en minstens evenveel rancune en achterklap. De kans dat ik ook in het boekje terechtkwam was dus nihil. Ik miste wel de kers op de taart, denk je nu. Nee hoor, erg is dat niet. En ook een ongepaste gedachte, want soms is de taart veel beter dan de kers.
Of de wijn veel beter dan de krans.

Het boekje ‘Caleidoscoop van de West-Vlaamse letteren’ verschijnt op 31 december 2011.
Het telt 56 bladzijden en kost 5 euro.
Je kan het gewoon via mail bestellen (janbonneure@skynet.be).


vrijdag 9 december 2011

Frozen river

Mijn broer werd in 2011 vijftig jaar. Zijn zonen en dochters maakten een gelegenheidskrant voor vrienden en familie. Of nonkel Koen ook iets wilde schrijven? Tuurlijk. Ik ging terug naar Nonceveux, waar de sympathieke cafébaas Prosper koning was in het land van de Fonds de Quarreux.

Schrijf eens een column over je broer. Of iets dat erop lijkt. Toch iets min of meer literairs dat past in De Herman.

Waarover moet die dan gaan? De koers ligt zo voor de hand. Hermans wielerexploten bieden ruim voldoende stof voor een heroïsche terugblik, doorspekt met allerlei superlatieven en pittige anekdotes. Probleem is dat het moeilijk is om de verhalen wat te kruiden of aan te dikken om de column pittiger te maken. Ik kan me beperken tot een loutere beschrijving van het gefiets om kreten van bewondering bij de lezer op te wekken. Hoe Herman zijn deelname aan Parijs-Roubaix voor wielertoeristen kracht bijzette door er een individuele Wevelgem-Compiègne te laten aan vooraf gaan. Of over de verovering van alle parcours van de voorjaarsklassiekers. De verkenning van de muur van Geraardsbergen of de kennismaking met de goot van Rekkem. Enzovoort. Je leest het al: dit is geen uitdaging voor een gelegenheidscolumnist.

Terug naar 16 mei 1979 dan maar. We zijn op pinksterweekend in Nonceveux. De tent staat trouw op de kampeerplaats tussen de spoorweg naar Luxemburg en de rotsblokken van Quarreux. En even trouw leidt de wandeling naar de watervallen van La Chaudière en de brugjes van de Ninglinspo. Een verplicht nummer vóór de Orval en de Chimay bij good old Prosper.
Die morgen is Herman niet te houden. Tot ergernis van el papa en bezorgdheid van la mama weigert hij het platgetreden pad naast het kabbelende bergriviertje te volgen. Hermans ambities reiken die dag veel hoger. De sterk stijgende helling aan de overkant is zijn doel. Het woord ‘mietjes’ bestaat nog niet, maar op hun pad wil hij niet lopen. Hoger, altijd maar hoger. Hij daagt ons uit. Eerst neef Carl, die niet anders durft dan Herman te volgen. Ze zijn jaargenoten, hij mag niet onderdoen. Ik volg, schoorvoetend. Ik ben drie jaar jonger, maar ik voetbal nog, op de bank van de scholieren van SV Wevelgem. Conditie zat dus. Toen al…
Van beneden naast de rivier stijgt het geroep op. Vaderlijke irritatie en moederlijke bezorgdheid. Maar Herman hoort die niet en wij moeten met hem mee. We vragen ons af wat hem bezielt. Wat wil hij bewijzen op deze desolate flank? Vindt hij dít dan stoer? Toch wat lachwekkend voor een achttienjarige om je ouders de stuipen op het lijf te jagen, je blijft toch geen kind. Of is dit voor hem een sportieve uitdaging? Ik vind er alvast niets bijzonders aan. Nu ja, ik ben voetballer, zij niet.
‘Ha, hier is ze’. Zonder enige euforie of stemverheffing scharrelt Herman in de verdroogde bladeren van de vorige herfst. Hij raapt iets op en steekt het in zijn broekzak. Neef en broer kijken hem even onbegrijpend aan. Een samenzweerderige glimlach verschijnt om zijn mond. ‘Mijn portefeuille. Die ben ik hier gisteren verloren tijdens onze schoolreis’.
Even schokkend gelach. Dan de triomfantelijke afdaling, van boom tot boom, wortel naar wortel. Dertig seconden later staan we bij het groepje oudere familieleden.
‘Mijn portefeuille lag daar nog…’

Het is maar één anekdote die terugleidt naar de jaren van Nonceveux. Ik had ook de verbouwereerde kamerwekker in hotel La Couronne in Luik kunnen schetsen. Die kwam ons wekken, tot drie keer toe. Maar Herman nam hem voor zijn overbezorgde vader en de arme man kreeg een kleine scheldtirade naar zijn hoofd geslingerd. Wonderbaarlijk was de verwondering op het gezicht van de Japanse toerist op de trein, die we in ons onovertroffen schoolfrans vol trots de 'montagnes de jambon' van de Borinage toonden. Oui, oui, c'est du jambon ça! Of over ons middagdutje aan de oever van de Chefna, die andere mythische bergrivier. In putje winter, bij tien graden onder nul, was die dichtgevroren. De watervalletjes verworden tot ijzige stalactieten en -gmieten. Ideaal decor om wat te pitten. Waarna we op zoek gingen naar Le Moulin du Diable, een frisse pint kon er ook nog bij. Helaas, om twee uur ’s middags was de herberg gesloten. Maar mevrouw Prosper was aan het poetsen en pour les fils de monsieur Roger de Wevelgem was er altijd plaats. Terwijl ze de laatste plekjes van de ruime gelagzaal droog dweilde, konden we een pint krijgen aan de toog. Gratis, avec plaisir, lachte ze. En ze bleef lachen. Ook toen Herman even later zijn volle pint van de toog veegde en de glasscherven en de Diekirch zich verspreidden over de glimmende vloer van het café. Niet erg! Les fils de monsieur Roger… Un autre Diekirch?
Avec plaisir!