Pagina's

zaterdag 23 december 2017

Merry Kerstmarkt

Neen, de titel van dit blogje is niet het resultaat van zo’n vreselijke woordvoorspeller die als je even niet oplet ongevraagd een woord op je scherm tovert. Dan is er wel eens geluk nodig om geen grensoverschrijdende opmerking de wereld in te sturen. 

Maar dit gaat even over de zachte gesel van de kerstmarkt. Ik geef het dit jaar namelijk vroegtijdig op. Ik was weer moedig op weg naar kerstmis, maar ik haal het einde niet, vrees ik. Nog voor Mary’s boy child is geboren en terwijl the little drummer boy nog naarstig aan het trommelen is, probeer ik alweer tot de veel vrolijker orde van de gewone dag over te gaan. Des nachts werd ik net een keer te veel wakker door immer schellende jingle bells, aldoor roepende kerstmannen en in een hoofdkussen dat stinkt naar de verdorven geur van in gietijzeren vuurmandjes brandend verpakkingshout. The best is overigens yet to come: een krant presteerde het deze morgen om te becijferen hoeveel Het Laatste Avondmaal van kerstdag wel kost. Copyright Leonardo Da Vinci.

Neen, een grote fan van kerstmarkten ben ik niet. Ooit wel, toen ze voorzichtig als vanzelf uit het landschap kropen in oorden die zich lenen voor een kerstmarkt. Vele jaren geleden in Westouter bijvoorbeeld, op een gezellig dorpsplein in de glooiing van de heuvels en in een regio die vijfhonderd jaar geleden iets had met ketters die om de gunsten van Christus streden. Of in een vredig oerdorp in de Ardennen, omzoomd door sneeuwwitte heuvels en waar de aanwezigheid van rendieren meer dan enkel een vermoeden kon zijn. In idyllische dorpen als Remouchamps, Rochefort en Durbuy bijvoorbeeld. Alhoewel, sinds deze week lijkt het erop dat de huiskleuren voor kerstmis in dat laatste oord snel wel eens zouden kunnen veranderen. Wie komend jaar in het kleine vurige stadje met rood-witte sjaal of muts rondwandelt, zou wel eens van provocerend gedrag kunnen worden verdacht.

Bij gebrek aan bossen, heuvels (en dommen, zie later) moeten wij het in Vlaanderen doen met Parking Centrum Oost, Industriezone Kaaien of Sportterrein 4 Links als locaties voor de inrichting van een gezellige kerstmarkt of warme winterdrink. Plaats genoeg om het volledige assortiment kerstproducten als daar zijn glühwein, jenever, kerstmutsen, wafels, kerstbiertjes en Irish Coffee in van heel ver op Zwitserse berghutten lijkende kraampjes te etaleren. Niemand die er overigens ooit aan dacht om smeltende raclettekaas te offreren aan de kersttoeristen? Op elke plaats in Vlaanderen is de geluidsband net dezelfde als die in de echte kerstdorpen – al is er in pakweg Oostende meer K3 en in pakweg Brussel meer Lange Jojo te horen dan in pakweg  Durbuy (maar dat komt nu snel goed, wees gerust).
Deze week liet ik me aanpraten dat ik toch maar eens naar de Aachener moet gaan. Daar zijn blijkbaar 56 standjes met glühwein, 43 met jenever (met naast de obligate smaken citroen, graan en chocolade nog minstens tien andere variëteiten) en 16 met Irish Coffee. Ondertussen las ik dat er op de Kölner in de schaduw (het kerstlicht) van de Dom maar liefst 89 standjes met glühwein, 67 met jenever en 37 met Irish Coffee zijn. En 387 politieagenten.

Als we met zijn allen maar beter worden van al die warmte en die vrede natuurlijk. Honderd jaar geleden vierden in een illustere feestzaal vlakbij het huis waar ik nu woon Duitse soldaten Weihnachten terwijl de bewoner van mijn huis zat te sakkeren omdat hij van diezelfde soldaten niet eens naar buiten mocht en zijn vrouw zat te bidden voor het leven van haar jongen aan het front. Nu hangt aan datzelfde huis feestelijke kerstversiering die niet alleen erg mooi is (jawel hoor!) maar ook even verdoezelt dat Infrax (shame on them) het nu al jaren vertikt om de kapotte straatlampen te herstellen en hierdoor elke morgen en avond opnieuw vele jonge en oude fietsers door het hellhole van de duisternis de drukke straat opstuurt. Maar verder kan er in mijn straat vrolijk getafeld en gekerstmarkt worden – de soldaten die hoopten thuis te zijn met kerstmis verblijven al lang niet meer in mijn straat. 

Rest ons enkel nog ons goede doel te kiezen om deze koude week heel warm te maken. Keuze genoeg, want er is veel ellende om ons heen. Instellingen zijn op zoek naar passend speelgoed voor hun kansenarme kinderen, rusthuizen willen hun snoezelruimte beter inrichten, dierenasielen hebben onvoldoende middelen, taalcentra zoeken geschikte leermiddelen voor leergierige asielzoekers, organisaties voor blinden kunnen hun assistentiedieren niet opleiden, artsen hebben nood aan geld voor wetenschappelijk onderzoek. Deze – en wel duizend andere – doelen kunnen nooit genoeg geld krijgen. Daarvoor betalen we ook belastingen natuurlijk: opdat iedereen een menswaardig bestaan zou kunnen hebben. Jammer toch dat al die organisaties op bedeltocht moeten gaan. Moesten we al die goede doelen nu eens écht met belastinggeld betalen en de aankopen voor het leger met de opbrengst van een wafelenbak of stratenloop, opperde een kwade geest deze week. Zo kwaad is zijn gedachte niet, maar wel een beetje krom en vooral vreselijk naïef. 
Even naïef als ‘vrede op aarde aan alle mensen van goede wil’.

Gelukkig zijn er ook goede kerstmuziekjes! Zoals dit bijvoorbeeld (al vind ik dat liedje van The Pretenders ook niet mis en John Lennon heeft altijd gelijk):


dinsdag 5 december 2017

De twiggies

Opeens stond het park rond de bibliotheek vol kleine huisjes. Daar woonden de twiggies.

1.

‘Nu moet jij,’ lacht Elsje. ‘Ga met je ogen dicht tegen de boom staan en tel tot dertig. Pas dan mag je je ogen weer openen en moet je mij zoeken.’
Karim vindt het maar niks. Hij haat dit spelletje. Je verstoppen in dit enorme bos is een makkie. De bomen hebben grote stammen waarachter je helemaal kan verdwijnen en je kan makkelijk op de takken klimmen en in de bladeren verdwijnen. En dan zijn er nog die oude muren van het vervallen kasteel. Als Elsje zich niet zelf vertoont, raakt Karim nooit op tijd thuis en krijgt hij van pa straks weer een bolwassing.
Maar Elsje wou voor hem als keeper in de goal staan zodat hij zijn strafschoppen kon trappen. Wel twintig keer moest ze in de struiken achter het vangnet op zoek naar de bal. Haar benen zitten vol schrammen nu. Hij had met haar te doen toen hij het bloed op haar kuiten zag. Dus moet hij nu ook maar eens verstoppertje met haar spelen. Ze is zijn beste vriendin. Alleen jammer dat ze niet graag voetbalt.
Het wordt muisstil als hij met zijn handen voor de ogen tegen de boom leunt. Hij telt in stilte, maar bij tien roept hij zo hard als hij kan. Zijn stem echoot in het bos. Dan telt hij in gedachten weer verder.
… elf, twaalf, dertien, veertien…
Hé, wat ziet hij daar beneden tegen de boom? Dat had hij daarstraks niet opgemerkt. Het lijkt een wegwijzer, maar dan een hele kleine. Een pijltje.
Eerst verder tellen, hij kijkt straks wel.
… zeventien, achttien, negentien…
‘Twintig!’ roept hij weer hard. Het hele bos hoort hem, maar hij denkt niet dat er op Elsje en hij na nog iemand is. Hij vond het altijd al zo vreemd. Een heus bos bij hem om de hoek en niemand die er zich durft te vertonen. Ook zijn pa zegt het wel eens. ‘Ga maar niet te vaak in dat bos ronddwalen,’ moppert hij vaak.
Karim wil verder tellen, maar een stekelige pijn aan zijn knie houdt hem tegen. Hij slaat er met zijn hand op. Smerige muggen, denk hij.
… eenentwintig, tweeëntwin…
‘Auw!’ Verdomme…!’
Hij kreunt van de pijn. Weer zo’n beest op zijn knie.
Hij kijkt met een half oog. En dan met een heel, want wat hij ziet is geen mug. Het lijkt wel een wandelende tak. Een smal langwerpig insect dat kort en hevig op zijn knie prikt.
Hij houdt op met tellen en buigt zich tot bij het dier.
Dit is geen gewoon insect, ziet hij nu. Het kleine diertje is heel harig en heeft een kleur die hij niet kent. Het lijkt het meest op paars, maar dat is het niet. Ook geen rood of oranje. Iets ertussen. Als hij heel goed kijkt, ziet Karim twee armen, twee benen, een hoofd met een neus, twee oren, twee ogen en een mond. Het diertje houdt op met prikken als Karim nog wat dichter komt met zijn gezicht.

Karim verstijft. De kleine minioogjes van het insect kijken smekend in die van hem. Het diertje zegt iets, maar hij hoort niets. Hij gaat nog dichter bij de mond en houdt zijn adem in. Hij hoort iets. Een zacht gesis. Het diertje glijdt ineens over Karims been naar beneden, over zijn schoen, door het oog van zijn veter tot bij de boom. Het gaat bij het pijltje van daarstraks staan.
‘Zeg, waar blijf je? Je hield gewoon op met tellen, jij! Niet leuk hoor, flauwerik…’
Elsje is er ineens. Karim neemt haar vast en houdt zijn vinger voor haar mond. Hij wenkt haar om bij hem te komen zitten.
Snel krijgt ze het diertje ook in de gaten.
‘Het lijkt wel of we moeten volgen…’
‘Volgen? We kunnen toch niet tegen die boom lopen nu. Of wil je dat ik straks ook vol schrammen zit?’ fluistert Karim.
Het diertje wijst naar de boom.
Karim neemt zijn smartphone, knippert zijn zaklamp aan en gaat op de grond liggen.
‘Dit kan niet…’ zegt hij.
Elsje gaat naast hem liggen. Nu ziet ze het ook. Er is een deurtje in de stam van de boom. Een piepklein houten deurtje met een klink en een brievenbus. Het diertje opent de deur, gaat binnen in de donkere opening staan en kijkt achterom.
Het zwaait met zijn arm en zijn mond gaat open. Weer zijn er de smekende ogen.
‘Het wil echt dat we binnengaan!’ zegt Elsje.
‘Doe nu niet zo gek,’ zegt Karim. ‘Hoe kunnen we nu in godsnaam…’
Hij knippert met zijn wijsvinger tegen het deurtje. Hij voelt warme, hevige wind op zijn lichaam. Hij moet even zijn ogen sluiten, zo hard is de luchtstroom om hem heen. Het lijkt wel alsof een storm hem voortstuwt. Wanneer hij zijn ogen weer opent, ziet hij een vreemde persoon met een paarse mantel en lang rood haar naast hem.
‘Waar ben ik…?’ roept Karim verdwaasd. Hij wil weglopen, maar hij ziet geen deur en voor hem is alleen een donkere opening.
De man naast hem neemt zijn arm vast.
‘Wees niet bang…’ zegt hij. ‘Je bent veilig hier. Ik moet je iets vertellen. Maar laat eerst je vriendin ook binnenkomen…’
Elsje! Waar is Elsje nu ineens naartoe?
Hij kijkt naar de paarse man. Zijn ogen wijzen naar beneden.
Karim moet even slikken. Bij het topje van zijn schoenen, bij het zwarte gat, ziet hij Elsje staan. Ze is piepklein, maar hij herkent haar aan haar witte haar. In paniek kijkt hij om zich heen. Pas nu merkt hij waar hij is. Hij staat aan de andere kant van het deurtje van daarstraks. Hij staat in de boom en het diertje van daarnet is de paarse man die nu naast hem staat!
Hij gaat op zijn knieën zitten en wil Elsje in zijn hand nemen. Maar hij heeft haar nog maar even aangeraakt of ze staat al naast hem. Net zo groot als ze anders is.
‘Hé, waar was jij plots? Je was ineens zomaar verdwenen!’
‘Dat was ik ook, Elsje… Kijk eens waar je bent nu…’
Elsje kijkt om zich heen. Haar mond valt open. Pas nu ziet ze de paarse man.
‘Dat is…  Ik wil hier weg, Karim. Zo snel mogelijk. Dit is... dit is… Kom, weg hier!’
Ze wil door het zwarte gat verdwijnen, maar de paarse man trapt met zijn voet een deur dicht. Elsje bonkt hard tegen het hout en valt naast hem op de grond. Ze legt haar handen op haar voorhoofd.
Karim kijkt met bange ogen naar de paarse man.
‘Sorry, ik moest dit wel doen,’ zegt hij kordaat. ‘Probeer de deur niet meer te openen nu, het lukt je toch niet meer.’
Karim duwt met beide handen zo hard als hij kan tegen het hout. De deur geeft geen krimp. Ook de klink zit vast.
Elsje barst in tranen uit.
‘Wat ben je met ons van plan…?’ zegt Karim met trillende stem.
‘Ik snap dat jullie bang zijn, maar dat ben ik ook. Al meer dan tien jaar ben ik ontzettend bang. En eindelijk vind ik iemand die mij van die angst kan bevrijden. Jullie moeten me helpen…’
Karim ziet dezelfde smekende ogen van daarnet.
‘Helpen waarmee?’
‘Me helpen om jullie te redden.’
‘Je spreekt in raadsels,’ zegt Karim. ‘Ik snap hier niks van.’
‘Volg me naar de hoofdwortel…’
‘Naar wie?’
‘Naar de hoofdwortel. Hij zal jullie alles uitleggen.’
Hij gaat hen voor in het donker. Waar hij voorbijkomt, licht een fel licht op. Karim kijkt omhoog. Hij ziet de takken van de boom die door elkaar in alle richtingen verdwijnen.
Hij legt zijn arm om Elsjes middel.
‘Kom,’ fluistert hij. ‘We moeten wel met hem mee nu…’
De paarse man blijft ineens staan.
‘Oh ja, zei ik jullie al hoe ik heet?’
Beduusd schudden Karim en Elsje van neen.

2.

‘Ach, wat doet het er toe hoe ik heet…’ mompelt de paarse man. ‘Jullie heten Karim en Elsje, hé?’
Hoe weet hij dat nu, vraagt Karim zich af. Hij knikt van ja, maar de paarse man is alweer vertrokken. Waarom zegt hij zijn naam dan niet?
Met hun drieën gaan ze verder door de donkere en vochtige gangen in de aarde. Hier en daar moeten ze klauteren over wortels of kruipen door een smalle tunnel in de grond. De grillige vormen van de wortels maken het Karim en Elsje niet makkelijk om de paarse man te volgen. Hij is groter dan hen, maar heeft geen moeite om snel te lopen. Alsof hij deze weg al honderd keer heeft afgelegd.
Ineens blijft hij staan. Hij zegt niets en wijst met zijn hoofd naar een grote open ruimte die verborgen zit tussen grote wortels en rotte bladeren. Meteen wordt de ruimte ondergedompeld in een helder licht.
Karim laat stomverbaasd zijn ogen over de duisternis zweven. Hij valt achterover van de schrik. Gelukkig kan Elsje hem in haar armen opvangen.
‘Wat is er?’ roept ze bang.
‘Kijk… kijk zelf maar…’ prevelt hij.
Ook Elsje kijkt nu in de verlichte ruimte. Overal liggen mensen die eruitzien als de paarse man in het rond. Ze liggen kriskras door elkaar, hun benen en armen in elkaar verstrengeld. Net als de man dragen ze lange jassen, maar die hebben allemaal een andere kleur. Geen twee jassen zijn dezelfde. Karim wist niet eens dat er zoveel kleuren bestonden.
‘Het lijkt alsof ze slapen…’ zegt Elsje. ‘Wie zijn dit?’ vraagt ze met ogen vol angst aan de paarse man.
‘Ze slapen ook,’ mompelt hij. ‘Sinds drie jaar hebben ze geen oog meer geopend. Soms dromen ze hardop. Dan hoor ik hen roepen, of zingen. Of lachen. Maar ze worden niet meer wakker…’
‘Maar… wie zijn het?’ zegt Elsje opnieuw.
De paarse man staart voor zich uit. Karim ziet een traan over zijn wang glijden.
‘Kom maar mee…’
Zonder nog iets te zeggen haast hij zich weer door de doolhof van wortels, takken en bladeren.
Karims knieën knikken. Waar zijn zij in godsnaam aanbeland? Hij kijkt achterom en neemt Elsjes hand vast.
‘Ben je bang?’ vraagt hij.
‘Natuurlijk ben ik bang…’ zegt ze. ‘Heel erg bang.’
‘Het komt wel goed,’ zegt Karim stilletjes. Maar hij is lang niet zeker of dat wel zo is.
De paarse man wacht hen zwijgend op bij een zware houten deur. Als ze naast hem staan, kijkt hij hen vriendelijk aan. Hé, dat doet deugd! Ineens is Karim wat minder bang.
Dan trapt de man met zijn voet keihard tegen de deur, die met een harde bonk openklapt.
Hij kijkt ernstig hun kant op.
‘We zijn bij de hoofdwortel gekomen,’ zegt hij. Tegelijkertijd knikt hij met zijn hoofd in de donkere ruimte, die ogenblikkelijk weer in een helder licht baadt.
Karim en Elke komen dicht bij elkaar staan en houden elkaars hand stevig vast.
Maar veel is er niet te zien. Alleen een groot hol in zwarte aarde, hier en daar doorstoken met dikke en forse wortels. Die leiden allemaal naar het midden, waar niet meer dan een grote stronk is te zien. Een enorme klomp hout. Eigenaardig genoeg is die niet verlicht. Je kan hem alleen zien omdat de rest van het hol helemaal verlicht is nu.
De paarse man gaat even aan de kant staan om Karim en Elsje door te laten.
‘Ga maar…’ zegt hij.
Karim kijkt hem verbaasd aan.
‘Gaan? Naar waar dan?’
‘Naar de hoofdwortel. Hij wacht op jullie.’
‘Op ons?’
‘Ja, op jullie. Al drie jaar wacht hij. Eindelijk zijn jullie er.’
Ze blijven trillend op hun benen staan. De paarse man duwt tegen Karims rug.
‘Komaan, ga dichter. Maak hem niet boos!’
‘Maar...’
‘Ga nu!’
Bevend staan Karim en Elke bij de hoofdwortel. Ze weten niet goed waar ze moeten staan, want hij heeft geen gezicht. Staan ze nu voor, naast of achter hem?
Dan klinkt ineens een heel zachte, vriendelijke stem. Karim denkt meteen aan juffrouw Olga. Die heeft ook zo’n mooie stem. Alleen ziet ze er veel leuker uit dan deze knoest.
‘Dag Karim en Elsje. Jullie lieten me wel heel erg lang wachten. Maar ik ben blij dat jullie er zijn…’
‘Euhm… Dag,’ fluisteren Karim en Elsje.
‘Jullie hoeven niets te zeggen, laat dat maar aan mij over. Ik zeg wel wat jullie moeten doen.’
‘Oké…’ zegt Karim. De paarse man legt brutaal zijn vinger op zijn mond. Karim ziet hem driftig van neen schudden.
‘Jullie bovenmensen hebben het leven van de twiggies helemaal verstoord…’ begint hoofdwortel.
Karim zoekt vanwaar de stem komt. Ergens uit de wortel, dat is hij nu wel zeker. Maar hij ziet geen mond.
‘De twiggies hadden een prachtig bestaan. Hier onder de bomen van het park hadden we ons eigen land. In de holen bouwde elke twiggie zijn eigen kamertje. Maar er waren ook speelzalen, feestzalen, leeshoeken en knuffelkamers. Onder het kasteel was er zelfs een zwembad met water dat altijd warm en helder was. En tijdens de vakantie speelden we met de bovenmensen…’
‘De bovenmensen... dat zijn jullie,’ fluistert de paarse man stilletjes in Karims oor.
Hoofdwortel vertelt onverstoord verder.
‘Maar die tijden zijn lang voorbij. Jullie bovenmensen maakten onze wereld kapot. Jullie goten de grond vol beton en overal zitten nu buizen en leidingen. Onze holen stortten in en vele twiggies verdronken in water, stikten door gas of schrokken zich dood aan de elektriciteitsleidingen. Maar dit was lang niet het ergste…’
Karim en Elsje luisteren met open mond naar wat de hoofdwortel vertelt.
‘Het ergste is… Jullie zijn er niet meer. In de bovenwereld zijn geen kleine bovenmensen meer. Er rijden overal auto’s en motoren. Er klinkt harde muziek en er ronken grote machines. Maar er wordt niet meer gespeeld en verteld. Wie weet nog wat bosgeesten zijn? Wie zoekt nog naar boselfen en toverprinsen? Wie gelooft nog in kabouters en paddenstoelen als kastelen? De twiggies verveelden zich te pletter. Zij die niet door asfalt en beton werden verpletterd, gingen ten onder aan verveling. Boven was er niemand meer om te spelen…’
Het blijft even stil. Karim en Elsje kijken elkaar onwennig aan.
‘Jullie hebben de twiggies gezien. Ze zijn ingedommeld in de grote zaal. Ze hebben nog wel vrolijke kleuren, maar de lach is van hun gezicht verdwenen. Ze hadden nergens nog zin in. Daarom kropen ze dicht bij elkaar en vielen in een slaap waaruit ze nu al jaren niet ontwaken. Vroeger klonk overal gelach, werd er gezongen en gespeeld, ging het er vrolijk aan toe. Nu is het hier stil. De twiggies vielen in slaap van verveling en verdriet.’
Karim snapt wat er is gebeurd. Nog niet eens zo lang geleden kwam hij hier ook vaker met zijn pa spelen. Er waren toen ook veel meer kinderen. Ze maakten kampen in de bomen en speelden spannende bosspelen. Maar nu is het veel stiller geworden. De grote parking maakte het leukste stukje van het bos kapot. Rond de vijver verscheen een traliehekken. De hoogste bomen werden gekapt. En het kasteel is in verval en mag niet meer betreden worden.
‘Alleen jullie spelen hier nog, Karim en Elsje. Jullie verstoppen zich tussen de bomen, hollen door het bos en spelen voetbal op het veld. Jullie zijn de overblijvers en de laatste kans om de twiggies uit hun slaap te halen. Misschien krijgen ze dan weer zin om te leven en wordt het ook voor de bovenmensen weer veel leuker in het bos.’
Karim is in de ban van wat de hoofdwortel vertelt. Hij kijkt naar Elsje. Haar ogen fonkelen.
‘Ik snap het wel…’ zegt Karim. ‘Maar hoe moeten wij dat dan doen?’
De hoofdwortel zucht.
‘Helaas… Ik heb geen idee. Ik zie wat er gebeurt, maar ik ben niet sterk genoeg om er iets aan te doen. Ik kan ook niet weg van deze plaats. Ik zit voor eeuwig vast in de grond. Maar… Ik heb iets dat jullie misschien kan helpen.’
Meteen komt de paarse man tot bij de hoofdwortel. Hij buigt zich en haalt iets uit een verborgen holte.
‘Dit is de sleutel van het kasteel. Met de sleutel kunnen jullie in alle kamers en zalen. En elke vervallen ruimte waar jullie komen, zal weer schitteren als voorheen. De ruïne zal veranderen in het schitterende kasteel dat er vroeger was. Met de sleutel in de hand kunnen jullie de prinsen en prinsessen, de ridders en jonkvrouwen en de tovenaars en kunstenmakers van vroeger weer tot leven wekken. Het haardvuur zal weer branden in alle kamers.’
Opeens valt de sleutel voor Karims voeten. Hij neemt hem voorzichtig op. Hij is zwaar en koud.
‘Alleen jullie beschikken over de toverkracht. Probeer de twiggies weer tot leven te brengen. Laat kinderen spelen en doe het bos weer leven.’
Karim staat trots voor de hoofdwortel. Hij voelt zich ineens heel belangrijk.
‘Je kan op ons rekenen!’ zegt hij wat overmoedig.
‘Dat dacht ik al de hele tijd. Het duurde lang voor jullie mij vonden. Maar vandaag is de dag. Ga nu, Karim en Elsje. En vergeet niet: de toverkracht hebben jullie alleen in het kasteel. Veel geluk…’
Op hetzelfde moment gaat het licht uit en is er een felle windscheut. Er is geen spoor van de hoofdwortel meer te zien.
Karim en Elsje wrijven in hun ogen. Dan zien ze dat ze weer voor de boom in het bos staan. Waar zijn die twiggies nu? Waar is de hoofdwortel? Waar is de paarse man? Dit was toch niet gewoon een droom!
Karim buigt door zijn knieën. Jawel, hij ziet het kleine deurtje in de boom. En pas nu merkt hij de grote sleutel aan zijn voeten.
Hij kijkt naar het vervallen kasteel aan de andere kant van het bos.
‘Kom…’ zegt hij tegen Elsje.


3.

Karim en Elsje kijken van ver naar het vervallen kasteel. Hier woonde vroeger een rijke baron, zei vader eens. Hij had geen kinderen en na zijn dood bleef het gebouw leeg staan. Grote stukken van het dak zijn ingestort en de meeste vensters zijn aan diggelen geslagen. Maar het voorste deel van het gebouw staat er nog. Er is een grote inkomdeur met mooie versieringen. Aan beide kanten van de deur zitten hoge ramen, maar door modder en stof kun je er nauwelijks nog door kijken.
Karim aarzelt als hij de sleutel in het oude roestige slot van de deur wil steken.
‘Mogen wij dit wel doen?’
Elsje kijkt hem verbaasd aan.
‘Het is toch wat de hoofdwortel ons vroeg? Het kasteel binnengaan en alle kamers en zalen weer doen schitteren.’
‘Ik weet het wel,’ zegt Karim. ‘Maar mag het wel? Het kasteel is toch niet van ons. Misschien komt de politie wel langs. Of boze buren die zien dat we binnengaan…’
Ineens kijkt hij paniekerig om zich heen.
‘Soms zijn er camera’s in de buurt van zo’n gebouw. In het politiekantoor staren agenten de hele dag naar een computerscherm. Ze zien alles wat je doet. Hé, misschien zijn ze al onderweg naar hier…!’
Karim haalt de sleutel snel weer uit het slot.
‘Ik weet niet of ik dit wel durf hoor, Elsje. Eigenlijk weten we niet eens wie die hoofdwortel is. Kunnen we hem wel vertrouwen? Misschien is hij een misdadiger. Misschien is het een valstrik en worden we zelf wel opgepakt. Misschien liggen we straks ook wel in dat donkere hol tussen de wortels van de boom!’
Elsje zucht. Ze komt op hem af en rukt de sleutel uit zijn hand.
‘Bangerik! Natuurlijk is die boomwortel geen bedrieger. Hij heeft ons nodig! We moeten de twiggies redden en die reddingsactie begint hier en nu in het kasteel!’
Karim laat zich de sleutel ontfutselen en zet een stap achteruit als Elsje die weer in het slot steekt. Het kost haar moeite om hem om te draaien. Het slot is roestig en de sleutel zwaar.
‘Yes…!’
Met een doffe plof springt het slot open. Elsje kijkt even achterom.
‘Kom je mee?’
Ze duwt voorzichtig de deur open. Een vieze geur dringt haar neus binnen. Het ruikt naar mos en dode ratten. Althans, dat denkt ze, want ze weet eigenlijk niet goed hoe dode ratten ruiken.
‘Bwah!’ roept Karim nu ook. ‘Wat een stank!’
Met hun vingers rond hun neus duwen ze de deur helemaal open en zetten enkele stappen in de inkomhal. Het is er erg donker. Maar de ruimte is heel groot en het plafond mooi versierd.
Aarzelend gaan ze naar binnen. Zodra de deur dichtvalt, licht de zaal helemaal op. Ineens werpen wel honderd fijne fonkelende lampjes een helder licht in de zaal. Er staan mooie houten kasten vol glinsterende glazen en borden en op zuiltjes tegen de muur staan porseleinen vazen te glanzen in het licht.
Helemaal verstomd kijken Karim en Elsje in het rond.
Elsje steekt haar hand uit.
‘Kom,’ zegt ze. ‘Daar verder is weer een deur.’
Karim neemt haar hand en volgt haar terwijl zijn ogen door het gebouw zweven. Waar komen al dat licht en dat sierlijk huisraad ineens vandaan?
Ook de deur die naar de andere ruimte leidt, zit op slot.
Elsje neemt de sleutel, opent de deur en duwt die voor zich uit.
Ze moeten even wennen aan de duisternis, maar ze zijn amper binnen en de zaal wentelt zich in een feestelijk licht. Er staan mooie banken waarop wel honderd mensen kunnen zitten aan een zware houten tafel met mooie tekeningen op het tafelblad en sierlijke krullen aan de poten. De mooie kasten tegen de muur zijn volgestouwd met boeken met kleurrijke ruggen en naast de ramen hangen stijlvolle schilderijen. In het midden is er een grote haard met houten blokken en knetterend vuur.

Sprakeloos lopen Karim en Elsje op de toppen van hun tenen door de zaal. Ze komen bij een andere deur en weten dat ze ook nu weer zullen worden verrast.

Elsje opent de deur en een helder licht floept aan van zodra ze een stap in de zaal zetten. Weer zien ze een grote ruimte, gehuld in een helder licht, gevuld met mooie meubelen en versierd met prachtige schilderijen. De zaal daarnaast is de keuken waarin de potten en pannen en het zilveren bestek glinsteren in de glazen kasten. Daarnaast komen ze in een slaapkamer met een heerlijk hemelbed waarop wel twintig vrolijke knuffeldieren zitten. De deur in de slaapkamer leidt naar een grote binnentuin vol bloemen en hoge bomen met slingers tussen wel tien boomhutten en met in het midden speeltuigen rond een grote zwemvijver.
Karim en Elsje vallen van de ene verbazing in de andere. Ze komen al jaren in het park en ze konden niet vermoeden dat achter de grijze muren en donkere ramen van het oude kasteel zo’n schitterende plaatsen waren verborgen. Of komt het dan toch door de wonderlijke sleutel die ze van de hoofdwortel kregen?
Op het einde van de tuin die groter lijkt dan het park zelf is er een klein houten poortje. Ook hier past de sleutel in het slot.
Hé, dit is schrikken. Ineens staan ze op het saaie asfaltpad dat naar de parkeerplaats naast het park leidt. Verder is er niemand te zien. Zelfs de eenden en zwanen in de vijver laten niets van zich horen.
‘Hoe saai hier,’ zegt Karim.
‘Ja hé,’ zegt Elsje een beetje triest. ‘Kom, we keren terug. Ik wil het kasteel verder verkennen!’
Karim knikt en wacht tot ze het deurtje weer opent.
Neen! De tuin is er niet meer! Wat ze zien, is een grote vieze koer. Omgevallen muren, resten bakstenen en dakpannen en verweerde houtbalken liggen slordig over elkaar. Twee ratten snellen weg over de stenen.
‘Hoe komt dit nu?’ roept Elsje. ‘Waar is die tuin nu?’
Ook Karim snapt er niks van. Hij grijpt naar de sleutel in Elsjes handen en loopt haastig naar de deur van de slaapkamer. Hij vreesde het al. De prachtige slaapkamer vol kleuren en knuffels is verdwenen. Hij ziet alleen een oude bergplaats waarin een oude bestelwagen staat en het ruikt naar olie en roestend ijzer.
Hij gaat ontgoocheld zitten. Elsje komt bij hem staan.
‘Misschien moeten we maar eens kijken in de andere kamers. Die meubels kunnen toch niet zomaar verdwenen zijn…!’
‘Ach, Elsje… Alles is weg. Het kasteel is niks meer dan een vervallen gebouw. We beeldden het ons allemaal maar in. Hoe kon dat ineens?’
‘Wat we zagen was toch echt? Neen hoor, Karim. Je geeft het veel te snel op. De hoofdwortel gaf ons een toversleutel om de twiggies te redden. Er moet iets zijn. Hebben we hem niet goed begrepen misschien?’
Elsje gaat naast Karim zitten.
‘Dankzij deze sleutel zou de ruïne weer veranderen in een kasteel, zei de hoofdwortel…’
‘Ja, dat was wel zo. Maar alleen die ene keer…’
Elsje denkt diep na.
‘We vergeten iets, denk ik. Maar wat?’
Opeens springt Karim recht. Hij houdt zijn hoofd tussen zijn handen.
‘Ik weet het!’ roept hij. ‘Ik weet wat de hoofdwortel wou zeggen!’
Elsje kijkt hem vol verwachting aan.
‘Wel… Met de sleutel moesten we niet alleen van de ruïne een kasteel maken. Hij zei ook…’
Elsje laat hem niet uitspreken.
‘Dat is het! We moesten ook de prinsen en prinsessen, de ridders en de jonkvrouwen en de tovenaars en de kunstenmakers weer tot leven wekken!’
Karim schiet in de lach.
‘Dat is het! Dat is ook normaal, toch! Een kasteel en een tuin waar niemand is… Wat heb je daar aan?’
‘Niks!’ lacht Elsje nu ook.
Maar dan worden ze ineens weer stil en kijken ze elkaar aan.
‘Denk je wat ik denk?’ vraagt Karim plots ernstig.
‘Ik denk het,’ zegt Elsje. Ze kijken om zich heen. Waar moeten ze die prinsen en prinsessen, tovenaars en kunstenmakers vandaan halen? Ze kijken in het rond. Niemand te zien… In de verte horen ze alleen het geronk van voorbijrijdende auto’s en vrachtwagens.
Ontgoocheld kijken ze naar elkaar.
‘Dit komt niet goed,’ zegt Karim. ‘De hoofdwortel heeft makkelijk praten. Hij zegt wat we moeten doen, maar niet hoe. Met die toversleutel kunnen we het kasteel wel mooi maken, maar sprookjesfiguren die kun je niet zomaar toveren…’
‘We moeten de kinderen uit hun huis halen. Misschien zitten ze nu voor de televisie. Of zitten ze te gamen of op hun smartphone…’
‘Konden ze maar zien hoe mooi dit kasteel kan zijn!’
‘Dan kwamen ze wel… Er zit niks anders op. We gaan overal aanbellen. Iedereen naar buiten, iedereen naar het kasteel!’
’Dat zijn wel heel veel kinderen, hoor.  Hier zijn we dagen zoet mee…’
‘Dat is zo. Iemand moet ons helpen…’
‘Maar wie?’
Ineens horen ze geritsel in de struiken aan de overkant van het pad. Het lijken wel naderende voetstappen. En nu is er ook gefluister.
Ze kijken elkaar onbegrijpend aan.
Ineens komen wel twintig twiggies uit het struikgewas. Ze wrijven zich de ogen uit en kijken nog wat verdwaasd in het rond. De paarse twiggie in de eerste rij blijft stokstijf staan en wijst naar het kasteel.
Ook Elsje en Karim kijken in die richting. Hé, kijk eens! Nu komt er wel weer licht uit de ramen! Van waar ze hier staan, kijken ze binnen in de haardzaal en zien ze de kleurrijke ruggen van de boeken.
Opgewonden beginnen de twiggies door elkaar te praten. Maar ineens worden ze muisstil en kijken met zijn allen naar de paarse twiggie die voor Karim komt staan.
Hij maakt een diepe buiging en spreekt met een diepe, plechtige stem.
‘We gaan jullie helpen. Jullie brachten het kasteel weer tot leven. Dat geeft ons moed. Nu gaan we samen bewoners zoeken. Loop maar mee…’
‘Maar…’ stotteren Karim en Elsje tegelijk. ‘Hoe…’
‘Laat het maar aan ons over…’
Verbouwereerd lopen Karim en Elsje achter de paarse twiggie aan. Achter hen lopen de andere twiggies druk vertellend en luidop lachend.
Karim kijkt naast zich door het grote raam van de haardzaal. Hé, ziet hij daar een man voorbijkomen? En draagt hij echt een kroontje? Karim probeert beter te kijken, maar de ramen zijn te hoog en de paarse twiggie maakt haast.
Ze komen nu voorbij de slaapkamer. Ziet hij die knuffels in het rond vliegen? En hoort hij kinderstemmen achter de ramen?
Hij kijkt achterom. Net op dat moment zwaait het poortje van de kasteeltuin open. Wel tien kinderen die hij kent uit de klas van juffrouw Olga lopen naar buiten. Ze zijn verkleed als ridder en stormen luid roepend en met hun zwaard boven hun hoofd het park in.
Zou Elsje het ook gezien hebben? Maar Karim ziet haar niet. Zijn ogen dwalen in het rond en plots ziet hij haar. Twee twiggies staan gebogen voor het raam van de keuken. Elsje staat op hun rug en kijkt naar binnen.
‘He, Karim, moet je zien! De twiggies zijn aan het werk in de keuken!’
Karim staat stil. Hij snuffelt met zijn neus. Wafels!
Dan vliegt ineens de grote deur van het kasteel open. Verbluft ziet Karim juffrouw Olga naar buiten komen. Ze ziet eruit als een prinses.
‘En nu allemaal naar buiten!’
Een hels kabaal komt uit het kasteel. Wel honderd kinderen stormen naar buiten. Karim herkent veel jongens en meisjes uit zijn school. Ze zijn allemaal verkleed. Je kan het niet gek genoeg bedenken waarin ze zijn verkleed. In geen tijd is het park vol leven.
Karim zoekt de andere twiggies. Maar die zijn er niet meer. Hij speurt de omgeving af. Even verderop ziet hij bij de grote beuk naast het kasteel gewriemel op de grond.
Karim slikt.
‘Kom,’ zegt hij tegen Elsje. Ze lopen naar de boom en gaan op hun knieën zitten. De kleine harige diertjes lopen vrolijk in het rond.
‘Als je heel goed kijkt, kun je zien dat ze een vreugdedansje maken…’ zegt Elsje.
Karim kijkt blij naar de dansende twiggies en naar de spelende kinderen in het park.
‘Kom,’ zegt hij tegen Elsje. ‘We gaan ook spelen…’
Hij kijkt nog een laatste keer naar de twiggies. De paarse twiggie is dichter bij hem komen staan.
Als Karim heel goed luistert, hoort hij hem ‘dank je’ zeggen. En hij knipoogt.

Geschreven in de zomer van 2017 voor een speels avontuur van de Jeugddienst Wevelgem in het Park van de Bib in Wevelgem.

https://www.youtube.com/watch?v=B0jMPI_pUec

Meer voor kinderen:
- Keaukeaubelli
- Boom vol licht

zondag 5 november 2017

Het boek of de muziek

Ik geef vaak lezingen in scholen en bibliotheken en dan komen tijdens de vragenronde de meest verwachte vragen op me af. Hoeveel boeken ik al heb geschreven, waar ik mijn inspiratie vandaan haal, of ik mijn boeken met een pen of aan de computer schrijf, hoe rijk je wordt van boeken schrijven. En of er al eens een boek van mij verfilmd werd.
Neen dus, een film heb ik nog niet en het is een wensdroom die ik heb noch koester. Ik laat die eer graag aan de Marc de Bellen, de Dirk Bracken, de Dimitri Verhulsten en de Lize Spitten dezer wereld. Ik ben al bijzonder blij dat mijn jeugdroman De oversteek maar liefst twee toneelversies kreeg, waarbij de voorstelling van theater Zazoe tot op vandaag toert in Vlaamse scholen en bibliotheken. 

Groot was mijn verbazing toen enkele maanden geleden de mij toen nog onbekende Emmanuel Pereira van de mij al even onbekende rockgroep The Other Intern een mail stuurde met de vraag of ik er bezwaar tegen had dat zijn groep een cd met negen nummers geïnspireerd op mijn roman IJs zou uitbrengen. De artistieke vrijdenker die ik principieel ben zei nogal snel en zonder nadenken ‘uiteraard niet’. Hoe meer boeken, hoe meer plezier. Hoe meer muziek, hoe groter de vreugde. Dus, laat maar komen die cd en 'ik ben erg benieuwd', zei ik. En ik was ook wel een beetje trots, maar dat hield ik voor mezelf.
Uiteraard ging ik na die blitzkennismaking even zoeken wie of wat The Other Intern was. Een lokale rockgroep, zo bleek, die actief was in de al even lokale kunstenaarsgroep SYL (Support Your Locals). Net als de geestesgenoten van SYL is The Other Intern fanatiek artistiek bezig. De groep brengt geen covers, maar gaat op zoek naar authenticiteit en een eigen geluid en doet geen toegevingen aan trends of hypes. Toen ik ook nog las dat hun muziek, hun teksten en hun sound ergens het midden hielden tussen Johnny Cash, Leonard Cohen en Nick Cave kon er wat mij betreft nog maar weinig mislopen. Op You Tube was bovendien een leuk videofilmpje van hun nummer 'More and more' te zien dat in alle stilte en onzichtbaar voor de medewerkers was opgenomen in de splinternieuwe Bib in het park. Mooie promotie voor de bibliotheek waar ik werk. Niet ingaan op het voorstel van The Other Intern zou vanaf dat moment dus ook een professionele fout zijn.

Mijn toestemming geven voor de cd is de enige verdienste bij de realisatie ervan. Wees gerust, ik zing niet mee en ik neem ook niet zelf de gitaar in de hand. En neen, ik heb de teksten voor de liedjes niet geschreven. De eer is helemaal aan de groep, die er wat mij betreft heel goed in slaagde om de kille sfeer die in mijn toch wat duistere misdaadroman te lezen is in muziek om te zetten. De cd IJs vertelt uiteraard niet letterlijk het verhaal van het boek – stel je voor! Ik ben er wel van overtuigd dat voor wie het boek heeft gelezen, de cd een mooie en verrassende aanvulling zal zijn. Sarah from the lowlands duikt op. Sarah, de warme jeugdvriendin van de koude kille Mats, die onverbiddelijk en diep in de kloof verdween. Maar zij was ook de muze van niemand minder dan Bob Dylan, dus kijk: ineens is de band met een muzikale held nog wat hechter. Een ander nummer heet 'Sempervivum Montanum’. Het was tijdens het schrijven van IJs al een uitdaging om mijn favoriete Alpenbloem, het koddige berghuislook, de cactus van de Alpen, in mijn boek te smokkelen. En kijk, nu staat het bloempje zelfs op cd. 
Wie IJs leest, botst op veel muziek. Bruce Springsteen achtervolgt de personages, de jukebox van de jaren ’80 met Mike Oldfield, Rob de Nijs, Toto Cutugno en The Eurythmics klinkt luid en Michel Fugain vergezelt Sarah en Mats met zijn belle histoire op de snelweg naar Zwitserland. Maar naast deze klankband bij het verhaal is er ook een authentieke soundtrack en die kun je alleen maar horen op de cd van The Other Intern. 
Beste lezer, moest ik van u zijn, ik zou niet aarzelen om die te kopen. Aan jou om dan te oordelen of de muziek beter  is dan het boek.

https://www.youtube.com/watch?v=TxE5Z0szuYs


Lees ook: Soundtrack van IJs

The Other Intern op Facebook

woensdag 2 augustus 2017

Wat gaan jullie drinken?

Ik ga graag naar Nederland op reis. Ik hou van het land en zijn bewoners. Bovendien achtervolgt het idee ‘Nederland – Gidsland’ me al mijn hele leven. Dankzij Boudewijn De Groot zijn ook wij gaan fietsen, dankzij Freek De Jonge gingen we strijden voor de natuur, Jan Terlouw leerde ons beter zorgen voor elkaar. En voetballen natuurlijk. Johan Cruyff die het spel even stillegde om zijn ploegmakkers met de wijsvinger aan te geven waar ze moesten gaan lopen. En hen dan vervolgens de bal op de afgesproken plek toespeelde. Die Nederlanders dus. Zij die de woeste zee bedwongen en nieuw land drooglegden.

Maar na tien dagen reizen door achtereenvolgens Gelderland, Friesland en Flevoland is het even mijn beurt om te gidsen. Want niet alles doen jullie, Nederlanders, even vlekkeloos en voorbeeldig.
Ik beperk me in deze bijdrage tot enkele bedenkingen na veelvuldig bezoek aan diverse eethuizen in de genoemde landen in Nederland.

De keuze op de menukaart is gevarieerd en ik heb geen reden tot twijfel aan de kookkunsten van de chef. Op dat vlak hebben jullie de voorbije decennia heel veel achterstand opgehaald. Maar wij, Vlamingen, drinken graag een aperitiefje vooraleer we eten en we krijgen daar graag de tijd voor. En neen, we bedenken thuis niet vooraf, in een breed maatschappelijk debat, wat we gaan drinken als we aan onze tafel in het restaurant gaan zitten. Dat het bij jullie in Nederland allemaal net iets sneller gaat, is ons genoegzaam bekend. Maar geef ons alstublieft een beetje tijd om ons drankje te kiezen. En een drankenkaart graag. 
Hierbij aansluitend: het is niet de bedoeling van ons, Vlamingen, om met één drankje zowel het aperitief, de hoofdschotel en het dessert te doorstaan. Het mag best bij elk van de genoemde onderdelen met een ander drankje. Zo zuinig zijn wij echt niet. Vraag maar op, we bestellen wel iets.
Het was verder ook nogal vreemd toen dat overigens sympathieke tafelmeisje in de gezelligste kroeg van Ameland aan de al even vriendelijke Duitser vroeg of hij een nieuw glas wou voor zijn tweede biertje. Een tweede biertje schenken wij, Vlamingen, in een net glas. Tot mijn tevredenheid hebben ook de Duitsers deze voorkeur. Nu jullie nog.
Tot slot nog enkele kleinigheden. Toch maar oppassen met de naamgeving van de herbergen. In Harderwijk gingen we met veel genoegen eten in een fijne kroeg die nogal Vlaams aandeed, maar ter informatie toch dit: een Vlaamse Griet is niet Dol, maar Dul. En het is ook geen fantastisch idee om een leuke koffieherberg in het erg gezellige plaatsje Nes op het formidabele eiland Ameland de naam ‘Nescafé’ te geven. 

Het kan dus net een beetje beter. Maar volgend jaar ben ik er weer. Hopelijk geven jullie me dan wat meer tijd voor de keuze van een drankje als ik ga zitten. Hoef ik met de ogen dicht niet van de weeromstuit zoveel Heineken of Hertog Jan te kiezen. Of niet elke keer weer een glas Sjaardonnee toegeschoven te krijgen.

zondag 23 april 2017

Gullegem 951

In 2016 werkte ik 'voor het werk' actief mee aan de viering van de 950ste verjaardag van de gemeente Gullegem. Zo voerde ik de reactie van de eenmalige themakrant 'Gullezine' (die twee keer verscheen...) In het afsluitende nummer schreef ik een 'uitzwaai'. Over Gullegem en ik.

Hoe zet je als niet-Gullegemnaar een project 950 jaar Gullegem in de steigers? Je begint met een brainstorm, zoals het hoort. Als ik denk aan Gullegem, dan denk ik aan… De woorden komen vlot: de LVD, de ijspiste, Bergelenput, het VTI, de Meiboom, carnaval, Kokopelli, Hullehem, het Kobbegat, de Pro Mille, de Supra Bazar. En uit die woordenvloed groeit stilaan het plan voor wat ondertussen een zeer geslaagd herdenkingsjaar kan genoemd worden.
In míjn vroegste herinnering is Gullegem de Stock Américain. Ik ging er met mijn ouders wel eens naar toe. ‘De Amerikanen hebben na de oorlog niet alles terug meegenomen en nu kan je de restjes hier kopen,’ grapte mijn vader. Ik snapte het verband met de oorlog niet. In Kortrijk, niet ver van de Menenpoort, was er ook zo’n Stock en daar was het makkelijker: een soldatenpop met geweer in de
aanslag hield de wacht aan de ingang. Ik vond het fascinerend, die soldaat op het trottoir. Ik was nog een kind. Het deed raar toen Gullegem en Moorsele ineens Wevelgem kwamen vervoegen. Ik had liever gefusioneerd met Lauwe: daar woonden maten van het college en meisjes van de meisjesschool. Maar de brug over de Leie was een te groot obstakel voor een geslaagde fusie, werd er gezegd. De wegen tussen Gullegem, Moorsele en Wevelgem waren kaarsrecht en zo plat als een vijg.
Makkelijk voor fietsers.
In de hierop volgende jaren ging ik op ontdekking bij mijn nieuwe dorpsgenoten. Moorsele was meer dan zijn zwembad, zijn vliegveld en zijn voorrang van rechts (dit laatste als een verkeerstechnisch begrip te lezen). 
En Gullegem bleek veel meer dan die Stock Américain.
Plots dook een man die ik van uit de krant kende als de nieuwe burgemeester van Wevelgem op in de tribune van míjn voetbalclub SV Wevelgem. Vreemd, er was toch ook een club in zijn eigen gemeente? Wat moest hij hier? Toch zei ik goedendag en knikte hij vriendelijk naar mij terug. Aarzelend maakte ik in de jaren die volgden de brug die er toen nog niet was. Ik fietste door straten met wonderlijke namen: Bosbolletra, Rommelen, Hemelhofweg, Kleppe Voetweg, Poezelhoek. Ik ontdekte het Kobbegat en vond er een stukje verre wereld nog voor Kokopelli was uitgevonden. Mijn zus kocht een huis in de Pijplap en ik droeg met mijn eigen handen een steentje bij tot de renovatie van het bouwkundig erfgoed van Gullegem. Ik ging vogels spotten in Bergelen, karabijnschieten in De Gouden Bank, schaatsen in Finlandia, fietsen naar Steenbekebos en werken in het bibliotheekfiliaal.
Ik voel me steeds minder een vreemde als ik op Gullegem Platse rondloop. En als aan mij wordt gevraagd wat ik het mooiste plekje van Wevelgem vind, antwoord ik steevast: Bergelen. De ultieme knieval.
Maar een echte Gullegemnaar ben ik ook na het feestjaar niet geworden. Tijdens dat jaar leerde ik ook waarom: ik heb Fiene Boelie niet gekend.

https://www.youtube.com/watch?v=DZkxjNdBars

Lees Gullezine 2
Lees Gullezine 1


donderdag 2 maart 2017

Afscheid van een raam

Van 20 februari tot 6 maart 2017 verbleef ik voor een tweede keer als 'writer in residence' in het Lijsternest, het woonhuis van Stijn Streuvels in Ingooigem. 
Ik schreef en sleutelde er aan teksten. En ik werd vriend van een schrijver en zijn huis.

Dag Stijn,

Ik ben dan stillekesaan weer weg hé. Dank dat ik nog eens in je fantastische huis mocht vertoeven. Je was een goede gastheer: je liet me gerust en ik jou, zo hebben we het allebei graag.
Ik ben wel blij dat ik me welkom voelde in het Lijsternest. Je bent gene gemakkelijken hé! Maar ik probeerde je leven hier niet al te veel te verstoren. Ik was geen vorte zage, zoals André Demedts dat voor jou wel was. Je joeg me ook niet weg, zoals je mijn vader ooit eens wegjoeg toen hij hier eind de jaren ’60 even halt hield op zijn wekelijkse diensttrip naar Ronse. Je verstopte je ook niet achter een gordijn zodat je de deur niet moest open doen, zoals wel eens gebeurde als alweer een journalist of een biograaf langskwam om je enkele vragen te stellen.

Ik vraag me eigenlijk af waarom je me liet betijen. Misschien omdat ik een klein beetje koersschrijver ben? Zag je in mij een vage opvolger van je vriend des huizes Karel Van Wijnendaele? Hoopte je dat ik na Kuurne-Brussel-Kuurne zou binnenkomen met in mijn kielzog Peter Sagan zoals Van Wijnendaele ooit bij jou op bezoek kwam met de Italiaanse wonderboy Gino Bartali? Bartali was blij dat hij niet al je boeken moest lezen, zei hij, maar jij was evenzeer verheugd dat je al die bergen in Frankrijk en Italië niet moest beklimmen, ook al was je een fietser. En kijk, daar zijn we toch wel een beetje verwant, jij en ik. Ik ga ook graag dretsen met mijn velo en ik hou al evenmin van bergen. Ik rij er ook omheen, stukken makkelijker. Maar ik mag me dit allemaal niet inbeelden, want ik ben op het terrein van collega-resident Patrick Cornillie gekomen. Hij is de koersauteur en hij was hier vorige herfst te gast. Hij zou inzoemen op jouw boek 'Mijn rijwiel'. Wat vond je van de oldtimerfiets die hij meebracht?

Wees gerust, ik heb goed voor alles gezorgd. Je souvenirs, kunstobjecten en prullaria staan er nog. Op je vensterbank heb ik er zelfs nu en dan tijdelijk eentje bijgeplaatst, maar die kleinigheden neem ik straks weer mee naar huis. Er is zo al geen plaats meer bij jou. Het is ook niet min als je meer dan 60 jaar in hetzelfde huis woont. Wat je al niet verzamelt dan!
Ik heb bijna geen boeken uit de kasten gehaald. Nu en dan eens, maar met grote voorzichtigheid en wees maar zeker dat ik ze op de juiste plaats heb teruggezet. Dat mag je van een bibliotheekmens ook wel verwachten. Ik ontdekte geen classificatiesysteem of rangschikking in je bibliotheek. Een beetje per auteur, toch? Hopelijk vind je het niet erg, maar ik heb een D’haene in je leeshoek achtergelaten. Ik weet niet of mijn roman iets voor jou is hoor, je ziet maar of je tijd vindt om hem te lezen.
Ik heb verder je bad niet gebruikt, slechts heel uitzonderlijk je toilet en een keer ging ik voor een foto op je bed liggen. Ik at nooit in je keuken en maakte er geen eten klaar. Ik ging nauwelijks in je leeszetels zitten. Vanavond at ik in de zon op een bank in je tuin, maar die was vast niet van jou? Ik tikte verder niet op je AEG-schrijfmachine, speelde niet op je piano, rookte je pijp niet, schoot niet met je revolvers, trok niet aan het touw van je torenklokje. Ik deed wél eens je hoed aan … maar hij hangt er weer terug, niemand die het ziet.
's Avonds als het pikkedonker en muizestil was in je huis en ik de vreemde geruchten hoorde, ging ik wel eens aan je mooie tafel in je mooiste plaats zitten. Dan las ik in 'Dag Streuvels' van Hedwig Speliers en leerde ik je wat beter kennen. Sommigen zijn boos op Speliers, las ik ondertussen. Tja, er staan passages in die vreemd lijken. Dat je niet vooraan in de kerk wou zitten omdat je de pastoor niet wou behagen. Maar sommigen zeggen dat je liever achteraan zat om de mensen te observeren en te kiezen als personages voor je boeken. Die speelden zich toch in de streek af, dus waar kon je hen makkelijker op het spoor komen dan in de kerk, met hun zondagse kleren aan? Elders zag je hier geen kat. Kwatongen beweren zelfs, nog altijd volgens Speliers, dat je achteraan ging zitten om naar de jonge meisjes te kijken. Ook die had je nodig voor je boek, toch? Je had nu eenmaal een fotografisch oog. En waar kon je de Mira's uit de Waterhoek en elders beter bekijken dan achteraan in de kerk? En als het niet voor je boeken was … et alors? Heb je Mitterand nog gekend eigenlijk?

Ik hoop dat je het niet kwalijk neemt, maar ik heb ook je vrienden opgezocht. Ik weet dat je veel aan hen had. Je vond Ingooigem verder een van de banaalste dorpen om in te wonen. Je houdt je ook niet in, jij. Het waren wel je buren hé!
Maar ik botste op Hugo Verriest in zijn statige pastorie en zijn pompeuze ouderlingenhuis. Kunstschilder Valerius De Saedeleer: het wordt echt tijd dat hij zijn huisje opknapt, anders verzakt het in de Tiegemberg. Ik ontmoette dorpsschrijver Torie Mulders aan zijn kapelletje, de ene keer vanuit Tiegem en de andere keer vanuit Ingooigem. Dorpsschilder Staf Stientjes kwam ik ook tegen in zijn lusthof ’t Vossenhol. Waar woonde Gustave Van de Woestijne eigenlijk? Op de Tiegemberg, las ik. Maar vanuit je raam bekeken is dat wel een immense berg, hoor! Wat is dat overigens een vreemd verhaal van die molen van Torie Mulders! Hebben ze die echt in brand gestoken voor de opnames van een film? Ik ken molenliefhebbers die het jullie kwalijk zouden nemen. Het armtierige prentje van de molen gaf je een plaats aan een muur in je nest. Je kreeg toch geen spijt?
Je miste hen hé, de laatste jaren van je leven. Al die vrienden-kunstenaars-geestegenoten bij wie je zo graag langsging. ‘Als ik de blik laat gaan over de streek, is er niets meer dat mij aantrekt: vrienden en kennissen die ik er vroeger wonen wist zijn weg of gestorven, geen posten meer om bezoeken af te leggen. Ik kan er alleen nog aan denken hoe het geweest is.’

Ach, ik hoop maar dat je mij geen onaangename huisgenoot vond. Ik zei niet veel en deed in stilte voort. Ik zorgde goed voor je huis, ook toen die Franssprekende klusjesmannen en overenthousiaste schoolkinderen eens langskwamen. Haha, een jongen dacht dat ik Stijn Streuvels was! Ik liet mijn ouders binnen en zij bleven een hele tijd tussen de boeken zitten. Het mocht toch wel hé? Je bent in de jaren ’60 niet erg vriendelijk geweest tegen mijn vader. Het was nochtans uit bewondering voor jou hoor dat hij even halt hield aan het Lijsternest!
En ach, nu ga ik jou en je vrienden op mijn beurt missen. Ik ging nog even langs, vanavond. Langs het huis van kapelaan Verriest, het kapelletje van Torie Mulders, de stulp van De Saedeleer. Zondagmiddag ga ik met mijn vrouw en kinderen eten in Stientjes’ Vossenhol. Daarna ga ik nog een laatste keer aan je raam zitten. Het panoramische raam van schrijver Stijn Streuvels. Want daar heb ik, de vorige twee weken en de afgelopen twee jaar, met de goedkeuring van het Provinciebestuur en een vrijgeleide van Passa Porta, uren en uren gesleten. Daar kon zelfs jij me niet weghouden. Sorry als het je pijn deed.

Heel veel dank voor je gastvrijheid, Stijn! Wees gerust, ook al vertoeft residentieverantwoordelijke Tom hier bijna elke dag, lopen in de zomer de toeristen je deur plat en neemt in de winter de ene na de andere schrijver je raam en je huis even over: het Lijsternest blijft altijd van jou. Op je klijtkop ‘leef en heers je’ voor eeuwig ‘als een koning te rijk’. Van hier op de hoogte gaat ‘alleen jouw blik over de vier windstreken’ en mag je ‘tot op het einde der tijden de wereld overschouwen’. ‘De blijdschap, de jubel in de ziel en het bovenmenselijk geluk om elke morgen van hier uit de zon te zien opstijgen en de blik te laten scheren over een oneindige ruimte’ zijn voor eeuwig van jou. Jij bent voor altijd The Lord of the Hill.

https://www.youtube.com/watch?v=U2no4xBL-zc