Pagina's

zondag 10 november 2013

Scholeksters

Voor wie aanwezig was op de literaire avond in het kader van Kunstmaand Ameland, ben ik tot het einde der tijden ‘die van de scholeksters’. Vreemd hoe iets loopt. Het was niet de bedoeling, maar ik ben de auteur van de scholeksters. De bonte pieten.

Het was een gezellige avond op donderdag 7 november in herberg De Zwaan in Hollum op het eiland Ameland. Voor het eerst besteedde de jaarlijkse Kunstmaand aandacht aan de eerste aller kunsten. Taal en letteren dus. En ik was de eerste literaire gast, omdat mijn jeugdroman Gek op een eiland helemaal geïnspireerd is door mijn liefde voor de Waddeneilanden en omdat ze wel eens wilden weten waarom een Vlaamse auteur zo erg gefascineerd is door die Friese eilanden.

De gezellige gelagkamer van de statige herberg was mooi volgelopen en al wie er zat, zat er met grote verwachtingen. Als dat maar goed afliep… Maar toen ik van wal stak (paste wel op dat eiland), bleek ik de goede insteek te hebben gevonden. Ik vertelde over mijn jeugdidolen en dat die vaak Nederlanders zijn. Robbie Rensenbrink, Jan Terlouw en Boudewijn de Groot bijvoorbeeld. De Nederlanders voelden gemeende interesse en waardering en bleven geboeid luisteren.

Al was die eerste een risico. Ik bracht nog eens in herinnering dat Robbie Rensenbrink en niet Johan Cruyff de geschiedenisboeken zou zijn ingegaan als de beste Nederlandse voetballer ooit als hij in 1978 tijdens de wereldbekerfinale tegen Argentinië de bal aan de juiste kant van de paal had getrapt. Oeps, dit is een nooit genezen oude wonde nog eens openrijten, bedacht ik nog tijdens het voorlezen. Ik vermoed dat een hele generatie Nederlanders (die van het publiek in De Zwaan) dit trauma nog steeds niet heeft verwerkt. München 1974 was erg, Argentinië 1978 nog veel erger. Als Romelu Lukaku deze zomer tijdens de wereldbekerfinale in Rio de Janeiro de bal aan de juiste kant van de paal in het doel van Stekelenburg zal trappen, mag ik nooit meer Amelandse grond betreden. Hoe dom kan je zijn.

Het was niet het enige risico dat ik liep.“Mijn liefde voor de Waddeneilanden ontbrandde in 1976,” vertelde ik in De Zwaan. 
“Ik zat in de eerste klas van de middelbare school. Elke donderdagavond zaten we met de hele familie aan de televisie gekluisterd. Veel keuze was er toen niet: één Vlaamse zender, de BRT, een Waalse zender, de RTB, en twee Nederlandse zenders. Van die Nederlandse zenders herinner ik me vooral Willem Ruis, Loeki de Leeuw en AVRO’s Toppop. Als kind keek ik niet zo vaak tv, ik zat toen al in de boeken. Toch is het een televisie-ervaring uit die tijd die me jaren later naar de Waddeneilanden dreef. In mijn herinnering zat ik een heel jaar lang elke week te kijken naar Sil de Strandjutter – in werkelijkheid waren er acht afleveringen van de mythische reeks. Acht weken die een hele jeugd duurden. Ik zat met bonkend hart, open mond en gloeiende wangen te kijken naar de lotgevallen van die eilandbewoners op dat verre eiland. Mijn moeder keek ook, ze was gek van die norse Sil, denk ik. Mijn zus keek, zij was verliefd op Jelle en Wietse. En ik? Ik viel voor Lobke en geef graag toe dat dat ook de verdienste was van Monique Van de Ven. De prille verliefdheid kwam pas tot volle wasdom toen ik enkele jaren later naar Turks Fruit keek. Toen keken mijn vader en mijn moeder niet meer mee.”
Ik vertelde over mijn eerste reis naar de eilanden, mijn zoektocht naar het huisje van Sil op Terschelling en mijn jeugdroman die ik er jaren later rond weefde. 
Het publiek vond het een wonderlijk verhaal. Maar in de pauze vroeg een sympathieke mevrouw (de vrouw van de burgemeester, zo bleek later) me welk eiland ik nu eigenlijk het mooiste vond. Het was een gevaarlijke voorzet. Durfde ik toen Terschelling antwoorden, mocht ik de volgende dag met de eerste boot terug naar huis. Maar ik viel op mijn diplomatieke pootjes. “Ik vind ze alle vijf even mooi,” zei ik. “Maar Ameland is toch wel erg bijzonder. Niet te groot en niet te klein.” En toen begon ik snel over de legende van de Amelandse heks Ritskemooi en haar zoon Sjoerd, die me zo had geïntrigeerd. "Gek op een eiland is het verhaal van een moeder die haar zoon moet loslaten. Niet aan de zee, maar in haar hart en haar geest," zei ik. Zo is het en de toehoorders knikten enthousiast. Dankzij Ritskemooi werd ik definitief één van hen. Ik mocht blijven.

Ach, ik was even de sympathieke, onhandige en exotische Vlaming. Ik bracht mijn eerste keer op de Wadden in herinnering, dertig jaar geleden. We reisden ernaartoe en wisten nauwelijks waar we waren en wat we er kwamen doen.

We noemden een eidereend een windei
en een tureluur was gewoon een vogel
toen we hier de eerste keer kwamen.
We vergaapten ons aan de vuurtoren
en huurden één fiets voor ons tweeën.
We bekommerden ons niet om het verboden broedterrein,
zakten verbaasd tot onze knieën in dat mooie onbetreden strand,
zochten in de veerhaven naar een verkooppunt voor een retourtje.
En wat ik ook nog weet van toen:
de campinguitbater noemde me mister O’Heane,
in het Oude Boothuis waanden ze ons Zweden met ons gekke West-Vlaams.

Wij verkneukelden ons aan dat grappige ‘Doei’.
Wat vonden wij Fries toen een rare taal.

Ik was niet de enige gast op de literaire avond in De Zwaan. Lucette van den Berg was er ook. Zij is een Jiddische zangeres met een hemelse stem, prachtige liederen én een goede gitarist. Maar tijdens de pauze vertelde ze me over haar liefde voor de Jiddische poëzie en cultuur. En hoe ze die uit de vergetelheid wil houden door ze niet steeds opnieuw te herhalen. “Nogal wat muzikanten van Klezmer-bands begrijpen niet waarom ik dit doe,” zegt ze. “Ik steek de liederen en de muziek in een heel nieuw en hedendaags kleedje. Dat moet, vind ik. Cultuur leeft en staat niet stil. Als je de Klezmer-muziek alsmaar blijft spelen en herhalen zoals ze dat honderd jaar geleden ook al deden, dan zing je die zo het verleden in. Ik ben trots op mijn afkomst en ik wil daarover getuigen. Met liederen en muziek die boeien”.
We hadden een heel fijn gesprek over taal en muziek en ik had het over het gezwoeg van Vlaanderen. Welke taal is onze cultuurtaal? Omdat het dialect ons nergens brengt en we weigeren het Algemeen Nederlands te omarmen, spreken we nu een tussentaal (Vreselijk woord overigens. Taal is. Taal is niet ergens tussen.). “Waar is dat nu goed voor?” vroeg Lucette zich luidop af. 

Toen ik donderdagavond op Ameland aankwam, was het al pikdonker. Pieter en Marleen voerden me van de veerhaven naar mijn pension en vandaar naar De Zwaan. Op het licht van de vuurtoren na, kreeg ik niets te zien van het eiland. “Ik ben pas op een Waddeneiland als ik een scholekster heb gezien," zei ik guitig tijdens de lezing. Later las ik nog een vers over scholeksters en in het fragment dat ik voorlas uit mijn boek was de wadvogel er weer. “Soms word ik gek van die vogels," foetert Johanna in het boek. “Vooral van die vreselijke scholeksters”. Schreef ik dat?

Mijn medewerking aan de literaire avond werd ruim gehonoreerd met een verlengd verblijf op het eiland. De organisatie zorgde voor een fantastisch logement in pension Ambla. Een fijne kamer met uitzicht over de weidse polder tot aan de waddendijk en met schapen en paarden die kwamen grazen tot op mijn terras. ’s Avonds werd het pikdonker alleen maar gebroken door het schitterend schouwspel van de krachtige lichtstraal van de vuurtoren, die in drie bewegingen en met de regelmaat van een klok zijn licht even spreidde over het aartsdonkere veld.

Ik beleefde drie wonderlijke dagen op het eiland. Het was schitterend weer: geen regen, een beetje wind en voortdurend een flauw zonnetje. Op vrijdag fietste ik het hele eiland rond en vergaapte me twee keer aan een neergestreken zwerm scholeksters op het drooggevallen wad. Ik trok de remmen dicht om ze even te benaderen, maar ze duldden geen gezelschap. Ik voelde me schuldig toen de honderden vogels de andere kant van het wad opzochten uit angst voor die Vlaamse schrijver. Sorry schollies, dacht ik. 
Alleen op het oneindige wad bedenk je de raarste dingen. Ik keek even om me heen, er was echt niemand te bespeuren. En toen zong ik wat je alleen daar doet: “Ons land is klein dat weet eenieder, dat hebben we op school gehad, maar het kan groots zijn in zijn schoonheid, ik denk hierbij speciaal aan ’t wad.” Neêrlands Hoop, Freek de Jonge en Bram Vermeulen, anno 1972. Wees niet plaatsvervangend bang: niemand kon me horen.

De fietstocht leidde me naar fijne en verrassende locaties met aardig kunstwerk van de Kunstmaand. “Heb je al een scholekster gezien?” monkelde de suppoost in de kerk van Hollum. Ik schrok ervan hoe lelijk de storm van 28 oktober in de dorpen had huisgehouden: 85 oude bomen sneuvelden en sommige misten op een haar na de gevel van de eilanderhuizen. Ik kon de verleiding om het kerkhof te bezoeken niet weerstaan en genoot van de zerkjes van de commandeursgraven waarachter een leven vol zeemansleed én -vreugde schuilging. Ik genoot van het geknisper van de schelpenpaadjes door de Noordzeeduinen waar ik niemand ontmoette (op een ree na). In het duingebied rond de eendenkooi bewonderde ik de speelse kunstinstallaties in het zand en ik dronk warme chocomelk in de kroeg op het einde van de wereld. In Buren ging ik Ritskemooi groeten en in Nes zag ik de uitgebrande kerk. Aan kerken geen gebrek op het eiland: je hebt ze doopsgezind, gereformeerd en hervormd. De kerk in Nes die vorige zomer in een brand verging, was de enige rooms-katholieke kerk op het eiland. Het doet je wat, als Vlaming, zo’n zwartgeblakerd skelet van een kerk te zien. Gelukkig was dit geen nawee van de Beeldenstorm. Je weet maar nooit met die calvinisten…

In de erg mooie kerk die het dichtst bij mijn verblijfplaats stond, woonde ik op mijn laatste avond op het eiland een heel innemend concert van Katell bij. Een knappe zangeres die, met steun van een stel goede muzikanten en backgroundzangers, Nederlandse kleinkunst en Frans chanson brengt. Ik hoorde een heel mooie interpretatie van Bécauds ‘Nathalie’ en een helaas wat melige versie van Jules Decortes ‘Ik zou wel eens willen weten’. Dat had niet gemoeten, maar de rest van het concert maakte alles ruimschoots goed. Zo sfeervol, zo stemvast, zo warm. Katell zong een heel mooi eigen nummer over wie ik gemakshalve maar ‘Annelies uit Enschede in Twente’ noem: een lied over een verloren droom. Waarom moest ik ineens denken aan Willem Wilmink, de veel te vroeg gestorven dichter uit Enschede die ik ooit ontmoette in mijn vroege bibliotheekjaren? Nog een bijna-vergeten jeugdidool. Katell moet mijn gemijmer opgemerkt hebben: prompt zong ze Wilminks bewerking van Brels ‘Voir un ami pleurer’. En hop, daar zat ik ineens ook bij Herman Van Veen en Johan Verminnen.

De lange treinreis terug was een langgerekt afscheid aan deze korte Frieslandreis. Tijdens de heenreis had ik vruchteloos gewacht op het grappige koffiekarretje van de Beneluxtrein tussen Antwerpen en Rotterdam. Helaas, het schattige ding is niet meer. Maar ergens tussen Heerenveen en Amersfoort werd doorheen de intercom plots de railcatering aangekondigd. “Dames en heren, zo dadelijk kom ik bij je langs met een heerlijk kopje koffie of thee, verse koffiekoeken, verkwikkende zoetwaren en andere lekkernijen”. Zo zei hij het, de jongen die even later met een volgepropte rug- en buidelzak door de trein laveerde. Ik dacht aan Lucette. Je moet dingen niet de vergetelheid indenken. De koffie kwam uit een rugzak en de jongen die hem serveerde droeg geen uniform met pet, maar het bakkie smaakte even heerlijk.

In Utrecht werd de rust van vier heerlijke dagen definitief verstoord. Een bende jongeren stapte op de bovenverdieping van de trein en deed die prompt wiebelen met rusteloos gestamp. Hun gezang klonk luid uit de trein en echode in de stationshal. Dat het stil was aan de overkant en er geen woorden maar daden moesten zijn. Feyenoordsupporters op weg naar hun Rotterdamse Kuip. Kleine boskampjes, dacht ik. Grote bek maar goed van inborst.
Zouden ze Johan Boskamp kennen? Misschien wel, van op televisie, ook op de NOS laat de halfbelg zijn voetballicht wel eens schijnen. Zouden ze Robbie Rensenbrink kennen? Misschien, van hun vader. Zouden ze Lobke van Terschelling kennen? Wellicht niet. Maar hun vaders wel. Zeker weten.

De 17de editie van Kunstmaand Ameland loopt nog tot en met 1 december 2013. Je moet er echt eens naar toe gaan. Naar Ameland en naar de Kunstmaand.



Luister naar Lucette van den Berg.
Luister naar Katell.
Lees Gek van een eiland....