Pagina's

vrijdag 24 februari 2012

Alle remmen vast

Plots was hij er totaal onverwacht: de eerste lentedag. Het deed vreemd om pas na de middag het huis uit te gaan. Dan stap je buiten en heb je ineens last van de verkeerde schoenen, een overbodige sjaal en een veel te warme jas. Ik ga maar net niet in de schaduwzijde van de straat lopen.

Het is stil als ik aan de schoolpoort voorbijkom. Toch mis ik de kinderen niet, daarvoor is deze vakantie te kort. Op 1 juli mis ik de joelende bende wel. Het past niet, twee maanden lang een lege speelplaats. Nostalgie nog voor de zomer echt begint. Nu weet ik dat ze er maandag weer zullen zijn. Schreeuwend. Lachend. In het midden van de straat. Met fietsen zonder remmen. Hun ouders met de auto op het trottoir of op het zebrapad. Toeterend voor dat ene plaatsje bij de schoolpoort. En ik mij weer inhoudend om zeker geen vermanende opvoeder te worden. Laat ze maar roepen en de straat innemen. Alhoewel, er moet hen niets overkomen. Het zal weer een evenwichtsoefening zijn om een zorgend én verdraagzaam burger te zijn. 
Ik weet wie ik wél zal missen maandag. Mijn oversteker. De man van wie ik tot voor enkele dagen niet eens de naam wist. Pas nu hij ineens gestorven is, kreeg hij ook voor mij een naam.

Ik blijf hem nog even mijn oversteker noemen. Elke morgen en middag stond hij er, als een rots in de branding. Ik kwam van mijn huis de school voorbij en volgde de tegenovergestelde richting van de schoolkinderen. Maar mijn oversteker zag geen verschil. Van zodra hij mij zag opdoemen, ging hij prompt en bijna zonder uitkijken de straat op en deed de aanrijdende auto’s bruusk stoppen. God, wat was ik vaak bang als ik hem bezig zag. Hij nam zijn taak veel te ernstig, denk ik. Toen ik aan het zebrapad kwam, het zijne, was soms net een hele rij wagens voorbijgeschoven - rijden kunnen ze daar niet ’s morgens om 8 uur - en was er enkel nog de staartwagen van een lange file. De brave burger in mij zou die wagen altijd laten voorbijrijden en dan pas oversteken. Alleen als ik middenin een bijna stilstaande file aankom, maak ik van mijn recht om auto’s te doen stoppen aan het zebrapad gebruik. Maar mijn oversteker deed dat nooit. Altijd hield hij de auto’s tegen. Ook al was er ’s middags maar één wagen in de verre buurt te zien: hij moest stoppen voor mij. Daarvoor was hij gemachtigd: auto’s doen stoppen voor voetgangers, met gevaar voor eigen lijf en leden. Wat voelde ik me soms beschaamd tegenover de autobestuurders. Een arme hulpeloze man die door een man in een oranje jas moet worden geholpen om de lege straat over te steken. Het voelde ook altijd zo betuttelend en paternalistisch. Hate that.

Hij moest eens weten, mijn oversteker… Soms ging ik toch met de fiets naar het werk zodat ik niet weer zou verplicht zijn om aan de overkant van de straat post te vatten bij het zebrapad zodat hij het verkeer kon lamleggen om mij veilig naar de overkant te loodsen. Als hij er niet was, zou ik het zebrapad dan negeren, de andere kant van de straat is makkelijker en veiliger, want dan moet ik maar één keer een straat dwarsen. Ik ontdekte ook dat de omweg via het park nauwelijks een minuut vertraging opleverde. Die minuut offerde ik graag op om het verkeer niet onnodig op te houden, de files zijn zo al lang genoeg.
Maar hij was zo enthousiast, mijn oversteker. En nu is hij niet meer. Hij zei me elke morgen een goedendag, alhoewel hij nauwelijks durfde opkijken als ik voorbijkwam. Zo erg waren zijn ogen al gefocust op de volgende wagen die hij straks abrupt tot stilstand zou brengen. Zich niet bekommerend om sakkerende chauffeurs met tikkende wijsvingers of opgestoken middenvingers.

Die keer dat hij zich van vader vergiste. ‘Hoe is het met je vader, is hij al beter?’ vroeg hij. Ik zocht ver in mijn geheugen om er zeker van te zijn dat ik thuis niets had gemist. Ik ga soms veel te weinig langs bij mijn ouders. Wat was er met mijn vader? Niets, zo bleek. Mijn oversteker had zich van klant vergist, hij verwarde de man-van-de-bibliotheek met de man-van-het-cultuurcentrum. En dus ook hun vaders.
‘Bij wie moet ik zijn om schade aan de weg aan te geven?’ zei hij op een morgen, na het oversteken. Hij wees op een venijnige put in het wegdek die het de jonge fietsers wel erg gevaarlijk maakte. Ik verwees hem naar de bevoegde ambtenaar maar zei erbij dat het wel even kon duren vooraleer ze zouden langskomen. ‘Zie je het?’ zei hij ’s middags trots als een aap. Het putje was gedicht met een klad asfalt. Alles voor zijn kinderen en dat verwachtte hij ook van de bevoegde ambtenaar. Voor putjes vullen waren zij gemachtigd en ze moesten dat met evenveel overgave doen als hij bij het oversteken. Vond hij. En zij dus ook, blijkbaar.

Maandag zal hij er niet zijn. Ik ben nauwelijks benieuwd wie zijn vervanger zal zijn. Nooit zullen auto’s nog even bruusk tot stilstand komen in de Lode de Boningestraat. Het ga je goed aan de overkant, Alfred….

http://www.youtube.com/watch?v=rn_YodiJO6k

Geen opmerkingen:

Een reactie posten